Snippers

zijn korte verhalen die maandelijks verschijnen.

De titel ‘Snippers’ geeft aan dat het om versnipperde onderwerpen gaat, kwesties die zomaar uit het leven worden gegrepen en met een heijmanssaus worden opgediend.
Wil je de Snippers gratis in je mailbox lezen, stuur dan even een berichtje naar info@heijmansartstudio.nl

De diploma-uitreiking

De combinatie van studeren en de Amerikaan Fred Sanders valt het beste als een haat-liefdeverhouding te omschrijven. Eigenlijk verafschuwen ze elkaar, maar ze kunnen toch ook niet zonder. Zoiets als een gescheiden vrouw en haar ex: vergeten is onmogelijk, eigenlijk houdt ze nog van hem, maar zodra hij in de buurt komt steekt de weerstand toch weer de kop op, een regelrechte aanslag op de emotionele stabiliteit.
Bij het afronden van de studie in zijn jeugd kende de inmiddels hoogbejaarde Fred de nodige hobbels. Als geboren dromer passeerde een rijk scala aan toekomstplannen zijn voorstellingsvermogen, een indrukwekkende reeks die telkens weer een enthousiaste start kende, maar door tal van oorzaken onherroepelijk strandde, waarbij de scheve verhouding tussen studeren en aandacht voor vrouwelijk schoon zich buitengewoon vaak als oorzaak opwierp. Zo vorderde zijn jeugd gestaag zonder enig perspectief op een diploma, een doorn in het oog van zijn ouders die bij iedere herstart hun portemonnee konden trekken. Bovendien ontwikkelde Fred tijdens het toenemend aantal studiewisselingen een vervelende faalangst, zich openbarend op momenten waarop cruciale tentamens of examens zich aandienden. Hierdoor presteerde hij vaak onder zijn kunnen, met menig onvoldoende tot gevolg. Met het toenemen der tijd hadden Freds ouders de stille hoop op het slechten van deze psychologische drempel nagenoeg opgegeven.
Toch nam Fred geen genoegen met deze frustratie en besloot eind jaren vijftig van de vorige eeuw om hieraan voorgoed een einde te maken, af te rekenen met dit doembeeld. Hiertoe meldde hij zich bij de San Gabriel High School in Zuid-Californië. Het nieuwe studiejaar startte hij welgemoed met nieuwe voornemens, geschoond van vrouwen en faalangsten. Vooralsnog verliep de studie zonder problemen, ook de tentamens leverden stuk voor stuk goede resultaten op. Zo vorderden de jaren en wekte Fred bij zijn docenten de indruk van een hardwerkende, goed gemotiveerde student. Vol vertrouwen stevende hij in 1962 dan ook op zijn eindexamen af. Spanningsvol, dat wel, maar de positieve ervaringen in de recente studiejaren hadden zijn vertrouwen in een goede afloop hoopvol gevoed.
En zo braken in mei de examendagen aan, een periode waarin de zenuwen toch weer bovengemiddeld toesloegen. Ondanks dat liet Fred zich niet uit het veld slaan en lukte het hem om deze ophopende nervositeit vastberaden in te dammen. Eindelijk gloorde aan de horizon het bezit van het zo begeerde diploma, de opstap naar het maken van definitieve toekomstkeuzes, de weg in de altijd al gewenste richting. Op de laatste examendag echter schoof er een klein donker wolkje voor de eindexamenzon. Nadat Fred de zaal verliet, na twee uren van zwoegen en zweten, liep de rector op hem af met een verontrustende vraag.
“Ha Fred, hoe ging je laatste examen? Heb je er vertrouwen in?”
“Oh ja hoor, het was hard werken maar ik denk dat het wel gelukt is,” antwoordde Fred, overrompeld door deze onverwachte aandacht.
“Nou dat is goed om te horen. Kan je even meelopen naar mijn kamer? Ik wil iets met je bespreken.”
Hierop draaide de rector zich om en liep in de richting van zijn werkkamer in het vertrouwen dat Fred hem zou volgen, die dat met elastieken benen inderdaad deed. Het onverhoedse verzoek van de rector zoog alle stabiliteit uit zijn ledematen, waardoor hij met moeite de man naar zijn kantoor kon volgen. Daar aangekomen kreeg hij een stoel aangeboden, gevolgd door de ophelderende vraag.
“Uit onze administratie blijkt dat je verzuimd hebt om je Engelse essay in te leveren. Klopt dat of zijn wij per ongeluk abuis? Zonder een positieve beoordeling van dat essay kan er namelijk geen diploma-uitreiking plaatsvinden.”
Als door een zeshonderd volt schok getroffen verstijfde Fred in zijn stoel, zijn helder denkvermogen verlamde ter plekke. Slechts een grijze mist vulde zijn hoofd, een gedachteloosheid die hem niet tot antwoorden in staat stelde. Wezenloos en met half geopende mond staarde hij de rector aan, die de situatie lastig kon inschatten. Daarom vroeg hij nogmaals:
“Klopt het Fred dat jij je Engelse essay nog niet hebt ingeleverd?”
Gelukkig bracht die laatste vraag Fred weer op de wereld terug. Plotseling herinnerde hij zich het moment waarop hij met zijn klas naar huis werd gestuurd, omdat de leraar Engels zich ziek meldde, precies op de dag dat hij het ontbrekende document wilde inleveren.
“Oh nou u het zegt,” begon Fred, waarop hij de situatie toelichtte en beloofde het essay nog dezelfde dag ter beoordeling te overhandigen.
Natuurlijk vond hij zichzelf uitermate onachtzaam, maar desalniettemin hield hij het volste vertrouwen in het essay, daar hij al zijn kunde bij het vervaardigen ervan aanwendde en zich bovendien door enkele oud-studenten gedegen liet adviseren. Des te groter was de schok toen enige dagen later zijn mentor belde om te vertellen dat het essay een negatieve beoordeling had gekregen en hij in de zomer een nieuw moest inleveren om alsnog voor zijn examen te kunnen slagen.
Fred was furieus, buiten zinnen. Wat dachten ze wel, hij had toch zijn uiterste best gedaan! Werden zijn toekomstplannen, die nu zo binnen handbereik leken, hem dan toch nog uit handen geslagen?
Die nacht deed hij geen oog dicht. In de duisternis van zijn slaapkamer fokte hij zichzelf op om een daad te stellen, een bewijs voor het onvermogen van die docent Engels. De volgende morgen belde hij direct naar het stadhuis om toestemming te vragen voor het houden van een demonstratie. Met een aantal leeftijdgenoten, vrienden, sympathisanten en medestudenten wilde hij een tocht door de stad naar school maken, een tocht gericht tegen de corrupte docent die het nodig vond om hem een onvoldoende te geven en daardoor zijn toekomstplannen te vernietigen.
De dienstdoende gemeenteambtenaar raakte nogal in paniek door dit ongewone verzoek en waarschuwde direct de politie, die op haar beurt contact met de school en Freds ouders zocht. Dat zijn impulsieve actie dusdanig grootschalige gevolgen teweeg bracht shockeerde Fred op zijn beurt.
In het hierop volgende gesprek met de politie en de school verklaarde hij het aanvragen van de demonstratie als grap te bedoelen en voorbij was gegaan aan de mate waarin dat serieus zou worden genomen.
Dezelfde avond nog schreef hij een vriendelijke brief aan de geplaagde docent, waarin hij diep door het stof ging en zijn spijt betuigde.
‘Ik snap dat u in shock bent, achteraf ben ik dat eerlijk gezegd ook,’ begon Fred zijn brief. ‘Ik snap dat u in verwarring bent, want zoals u mij waarschijnlijk kent heb ik me nooit door slechte intenties laten leiden. Hopelijk beseft u dat ik dit verzoek alleen als grapje bedoeld heb en niet als serieuze actie.’
Fred eindigde zijn brief met aan te geven dat hij de onvoldoende accepteerde en in de zomer een nieuw essay zou inleveren.
Na alle commotie ging hij ervan uit de zaak hiermee beklonken te hebben. Tot zijn grote teleurstelling nam de school echter geen genoegen met zijn excuses en ging direct tot schorsing over. Enkele dagen later werd zelfs besloten om hem definitief van school te sturen.
‘Dit gedrag is onacceptabel en heeft een zeer grote impact op het veiligheidsgevoel van schoolpersoneel en wordt als zeer intimiderend en bedreigend ervaren,’ meldde het schoolbestuur in een brief aan Freds ouders.
Als een vernietigende mokerslag landde deze zware sanctie bij Fred en zijn ouders, die bezwaar maakten bij de overkoepelende schoolorganisatie, die dit per direct afwees.
‘Het bestuur constateert dat de aanvraag van een demonstratie bij de gemeente tegen een zogenaamde corrupte docent een daad was om de docent in een kwaad daglicht te stellen en daarmee persoonlijk te beschadigen,’ luidde de per brief toegezonden onderbouwing.
Freds ouders konden alle begrip opbrengen voor het ontstane gevoel van onveiligheid, maar vonden de getroffen sanctie in geen enkele redelijke verhouding tot de ernst van Freds fout staan. Van school gestuurd worden zou voor hun zoon ingrijpende gevolgen hebben. Bovendien had hij zich in de jaren ervoor een voorbeeldig student getoond.
In een uiterste poging Freds toekomst veilig te stellen spanden zij een rechtszaak aan. Al vrij snel kwam de rechter tot een vonnis, waarin hij de ouders in het gelijk stelde, onder meer omdat Fred spijt had betuigd en ook door zijn tot dan toe probleemloze schoolcarrière.
“In het geval een leerling voor de eerste keer een misstap begaat, ligt het in beginsel niet voor de hand dat toepassing van de zwaarste sanctie een proportionele reactie is,” oordeelde de rechter. Ten slotte veroordeelde hij de High School om de negentienjarige Fred binnen vierentwintig uur na het uitspreken van het vonnis weer toe te laten op school, om hem alsnog in de gelegenheid te stellen zijn studie af te ronden
Met minstens zoveel toewijding stortte Fred zich op de vervaardiging van zijn nieuwe essay, dat uiteindelijk een ruime voldoende opleverde. Wellicht wilde de school niet opnieuw haar vingers branden. Hoe dan ook, in september van dat jaar vond eindelijk de diploma-uitreiking plaats, een moment waarnaar Fred vol trots toeleefde. Toch schoof ook daar weer een donker wolkje voor het diplomagevoel.
Toen Fred samen met zijn ouders op school arriveerde voor het in ontvangst nemen van zijn diploma, werd hem verzocht om eerst een boete van $4,80 te voldoen in verband met een bibliotheekboek dat hij al veel te lang in zijn bezit bleek te hebben. Pas daarna zou tot de diploma-uitreiking worden overgegaan. Voor Fred gold deze onverwachte confrontatie als de bekende druppel. Schreeuwend en tierend verhief hij zich van zijn stoel, de verwensingen in de richting van het lerarenkorps waren niet van de lucht.
“Steken jullie dat diploma maar in je reet. Ik ga mijn eigen boontjes wel doppen, daar heb ik jullie niet voor nodig.”
Ziedend ging hij naar huis, het diploma latend voor wat het was.
Inderdaad dopte Fred in de jaren hierna zijn eigen boontjes. Uiteindelijk lukte het hem om een goedlopende eigen zaak op te bouwen, waarmee hij zich gedurende de rest van zijn werkzame leven van een ruim inkomen verzekerde.

Inmiddels had Fred de eerbare leeftijd van achtenzeventig jaar bereikt, een moment in het leven waarop hij regelmatig terugblikte, waarbij nostalgische gevoelens als een zoete saus zijn bittere teleurstellingen van een ander smaakpalet voorzagen. Zijn herinnering aan de hilarische diploma-uitreiking in 1962 toverde op zijn gezicht een meewarig voldane glimlach, maar ook een van ‘dat zou ik nu niet meer zo doen’.
Zijn van bittere teleurstelling vervulde verwensing van weleer, ‘steken jullie dat diploma maar in je reet’, werd door de toenmalige schoolleiding niet opgevolgd, blijkens een brief van het huidige bestuur, die Fred kortgeleden in zijn brievenbus vond. De school bleek na al die jaren nog steeds over Freds originele diploma te beschikken, bewaard in een oude archiefkast. De huidige leiding was ervan overtuigd dat een uitreiking alsnog op zijn plaats zou zijn.
Na het lezen van dit schrijven toverde Fred een triomfantelijke glimlach op zijn gezicht. Eigenlijk zag hij er de humor wel van in. Jammer alleen dat zijn ouders dit niet meer konden meemaken.
En zo gebeurde het dat Fred Sanders op een zonnige dag als achtenzeventigjarige stralend over het podium in de Rose Bowl in Pasadena liep om zijn ooit felbegeerde diploma in ontvangst te nemen.
“Die krijgt een mooi plekje aan de muur,” vertelde hij vol trots aan het publiek in de zaal.
En zo gebeurde ook. Voortaan had Fred er ’s ochtends een nieuw ritueel bij. Nadat hij de foto van zijn vorig jaar overleden echtgenote had gekust, liep hij naar het ingelijste diploma aan de muur en sprak dan de legendarische woorden:
“Steek die maar lekker in je reet!” waarna hij glimlachend de nieuwe dag tegemoet trad.

Politiekat

De locatie van dierenasiel ‘Er kan nog meer bij’ liet zich gemakkelijk vaststellen. Vanaf grote afstand lieten de gebouwen zich door nadrukkelijk aanwezige dierengeluiden lokaliseren. Vooral het aanhoudende blafconcert vanuit de hondenverblijven, waarbij de zware bassen en hoge sopranen elkaar met regelmaat afwisselden, voerden de boventoon. Nog maar enkele dagen geleden belde Elena het asiel met de vraag of er wellicht een katje beschikbaar was.
“Oh er zijn d’r genoeg hoor,” sprak de hoge vrouwenstem aan de andere kant van de lijn. “We vinden het fijn als we onze dieren aan een nieuw baasje kunnen helpen,” luidde de van opluchting vervulde toevoeging. De opname van dieren stond namelijk in scheve verhouding met de mate van adoptie, vandaar deze reactie.
Sinds enkele jaren woonde Elena na een mislukt huwelijk in een gezellig flatje, dat zij geheel naar eigen smaak en inzichten had aangekleed, een rommelig ogende maar zeer gezellige inrichting. Tot voor kort sierde een getralied en kleurrijk dierenverblijf de hoek van haar kamer, de behuizing van haar tamme ratje Bokser, die zijn naam ontleende aan een niet aflatende behoefte om met zijn kleine voorpootjes ritmisch tegen het waterreservoir te roffelen, alsof het een boksbal betrof. De aanwezigheid van het knaagdiertje verschafte Elena een vertrouwd huiselijk gevoel. Zodra zij na een drukke werkdag haar woning betrad, kroop het diertje in de hoek van de kooi uit zijn schuilplaats tevoorschijn om met zijn fanatieke beoefening van de bokssport te beginnen, een soort verwelkomingsritueel dat de rest van de avond vulde. Voor iemand anders wellicht een irritant geluid, maar voor Elena vormde deze fanatieke inspanning een bewijs dat haar aanwezigheid ertoe deed, temeer als ze vers voer voor Bokser tevoorschijn toverde, een gebruik dat met een klimpartij in de tralies en een in de lucht gestoken snuffelsnuit werd bekroond.
Bokser was trouwens niet de eerste bewoner van het hok. Twee andere ratjes waren hem voorgegaan, waarmee Elena eveneens een warme gevoelsband opbouwde die echter ook een keerzijde kende. De lengte van een gemiddeld rattenleven is niet te vergelijken met die van een mens, waardoor de opgebouwde emotionele band tussen Elena en haar dierenvriendjes tot haar verdriet steeds weer na enkele jaren werd verbroken.
Vorige week was het weer zover. Toen Elena na haar drukke werkdag thuiskwam, zich verheugend op het verwelkomingsritueel van haar huisdier, bleef het na binnenkomst akelig stil. Een korte inspectie van het dierenverblijf bleek voldoende om het overlijden van Bokser te constateren. Met open oogjes en zijn pootjes omhoog lag hij uitgeteld in zijn schuilplaats van drie schuin tegen elkaar gestapelde stenen. Dwars door de diepe golf van verdriet, die haar ook nu weer overspoelde, nam zij ter plekke een resoluut besluit: er komt geen nieuwe Bokser in mijn huis, ik wil dit niet meer.
Maar binnen enkele dagen knaagde de stilte aan haar als een zweem van eenzaamheid, een gevoel van verlatenheid dat haar verdriet en gemis eerder versterkte dan verhielp. Vandaar haar vraag aan het dierenasiel om een kat.
“Kunt u mij uitleggen wat voor soort kat u eigenlijk zoekt?” vroeg de medewerkster na een korte kennismaking.
“Nou ziet u, ik woon in een klein appartement. Ik zoek dus eigenlijk een binnenkat, eentje die gewend is om in huis te blijven. Hij kan uiteraard gebruik maken van mijn balkonnetje, zodat hij toch ook de buitenlucht ervaart. Mijn overleden huisdieren verschaften mij tot nu toe een vertrouwde huiselijkheid. Hun aanwezigheid hielp mij om niet aan een gevoel van eenzaamheid toe te geven. Die knaagdiertjes hebben echter een nadeel: ze leven zo kort. Maar in die kortstondige leventjes bouwde ik wel steeds een emotionele band met hen op. Daarop hoop ik bij een kat eigenlijk ook.”
“Nou dan denk ik dat ik wel genoeg weet. Loopt u maar met me mee.”
Een korte wandeling door de gangen van het asiel leidde hen naar een ruimte waarin allerlei kattenspeeltuig stond opgesteld. De twee klimpalen bleken favoriet, want in de ene zaten twee zwarte poezen zich permanent met elkaar te bemoeien, terwijl in de andere een zwart-wit gevlekte kater zich rustig waste, niet gehinderd door het drukke gedoe in de andere paal.
“Ik stel voor dat u naar binnen gaat en probeert om met de dieren contact te leggen,” luidde de eenvoudig klinkende opdracht.
Hierop opende de medewerkster de deur en liet Elena naar binnen, die zich rustig in het midden van de ruimte opstelde om te kijken wat er zou gebeuren.
De twee poezen gaven geen enkele reactie, die hadden alleen maar oog voor elkaar. De kater in de andere paal echter stopte zijn waspraktijk en nestelde zich gemakkelijk op zijn uitkijkpost om de nieuwkomer te observeren. Als door een magneet werd Elena door het dier aangetrokken. Bij de eerste kruising van hun blikken wendde de kat die van haar af, een te verwachten reactie vervuld van katachtige arrogantie. Deze bleek echter van korte duur, want algauw wendde de kater zijn blik weer naar de nieuweling, richtte zich uitrekkend op en klom bedachtzaam omlaag, waarna hij recht op Elena afliep om haar met kopjes te overstelpen. Langzaam boog Elena zich voorover en hield een hand omlaag, die de kater uitgebreid inspecteerde en besnuffelde. Na een afsluitend kopje trok het dier zich tevreden op zijn uitkijkpost terug.
Rustig liep Elena in de richting van de deur.
“Ik denk dat ik het wel weet,” reageerde ze even later tegen de medewerkster in de gang.
“Heeft u een keuze kunnen maken dan?”
“Ik heb geen keuze gemaakt,” antwoordde Elena, “ik ben zelf uitgekozen, door de zwart-wit gevlekte kater. Die kwam naar me toe, keurde mij en bevestigde dat positief met een stortvloed aan kopjes. Dus hij heeft mij uitgekozen. Die kater wil ik graag.”
“Oké, wat onverwacht,” antwoordde de medewerkster.
“Onverwacht? Hoezo?”
“Nou, het is een dier met nogal een verhaal en daardoor een handleiding. Hij heeft hiervoor twee eigenaren gehad met een verleden van mishandeling. August is absoluut geen schootkat en heeft nogal een gebruiksaanwijzing, absoluut geen voorbeeld van huiselijkheid.”
Zonder nadenken antwoordde Elena resoluut:
“Ik blijf bij mijn besluit. Hij heeft mij uitgekozen en dat voelt goed.”
Thuis aangekomen plaatste Elena de kattenbench in het midden van de woonkamer. Alvorens die te ontsluiten opende zij eerst alle binnendeuren van haar woning, zelfs die van de douche met het toilet, met als doel kater August in de gelegenheid te stellen om de woning te verkennen en zich vertrouwd te voelen. Voorzichtig opende Elena de bench. Zonder twijfel sloop August naar buiten en nam al zittend rustig de tijd om eens rond te kijken. Algauw verhief hij zich van zijn plek en liep resoluut op de balkondeur af. In de dagen hiervoor had Elena het balkon van een kattennet voorzien, een groen gemaasd net dat katten verhinderde om van het balkon af te kunnen klimmen.
“Wil je meteen naar buiten?” vroeg Elena. “Wil je niet eerst het huis zien dan?”
August bleek overduidelijk over een eigen besluitvorming te beschikken die geen discussieruimte toeliet, wat hij met een klagelijke mauw bevestigde.
“Nou goed dan, jij je zin,” antwoordde Elena, waarna ze de balkondeur opende en de kater naar buiten liet.
Deze sprong resoluut op de muur waaraan het groene net was bevestigd om daar eens een paar flinke halen aan te geven. Voor het tot Elena doordrong was er een gat gecreëerd groot genoeg om doorheen te kruipen, wat August dan ook vliegensvlug deed. Zelfverzekerd liep hij over de rand naar het belendende balkon, buiten bereik van Elena, die met allerlei lekkere hapjes probeerde haar nieuwe huisgenoot terug te lokken. Kater August interesseerde zich echter geenszins voor al die aanlokkelijkheden. Het enige waar zijn aandacht naar uitging was het huis van de buren, waar hij onafgebroken naar staarde.
“Kom dan, kom dan toch August,” probeerde Elena nogmaals.
Als antwoord kreeg ze slechts een langgerekt gemiauw.
Elena had geen flauw idee door wie het buurhuis werd bewoond. Met de meeste galerijbewoners had zij een prima contact. Haar directe buren had zij echter nog nooit gezien. Toch besloot zij om maar aan te bellen, een buur in nood moet tenslotte geholpen worden. Hoe lang Elena echter ook belde, er volgde geen enkele reactie. Het keukenraam bood ook geen uitkomst, daar dit altijd door een donker gordijn werd verduisterd.
Ten einde raad belde ze de hulpdienst met het verzoek of de brandweer haar kon helpen. Gelukkig stond die enige ogenblikken later met een ladderwagen klaar om de kat uit zijn benarde positie te bevrijden. Wonder boven wonder liet het dier zich zonder problemen oppakken en naar beneden voeren, om zich even later met haar nieuwe baasje te verenigen. Eenmaal binnen liep hij naar zijn voederbak om zich uitgebreid aan alle uitgestalde lekkernijen tegoed te doen, een wending waar Elena helemaal niets van begreep.
Wat een eigenwijs beest is dit zeg, dacht zij. Eigenlijk houd ik daar wel van.
Een van de behulpzame brandweerlieden stond ondertussen druk gesticulerend te telefoneren, met de politie naar algauw bleek.
“Ja,” verklaarde hij kort daarop zijn actie, “ik vertrouw die buren van u voor geen meter. Alle ramen zijn potdicht en geblindeerd. Dat ziet er nou niet bepaald bewoond uit. Daarom heb ik de politie maar om assistentie gevraagd. Is u nooit iets aan de mensen hiernaast opgevallen?”
“Ik zou niet weten wie daar wonen,” antwoordde Elena, “ik heb ze nog nooit gezien of gesproken. Iedereen vraagt zich af wie de bewoners zijn.”
Kort hierna meldden zich enkele agenten op de galerij die na enig overleg de deur met bruut geweld forceerden, om vervolgens met getrokken pistool de woning te betreden. Algauw kwamen zij weer naar buiten. Een van hen had een wietplantje in zijn hand.
“Nou, we begrijpen wel waarom u uw buren nooit hebt gesproken,” sprak deze triomfantelijk. “Kijk eens? Het huis staat hier vol mee. Er bevindt zich daar een complete wietplantage. In de gauwigheid heb ik zo’n 300 plantjes geteld. Die kat van u is goud waard, mevrouw. Kan die niet bij de recherche komen werken?” voegde hij lachend toe.
Dagen later las Elena in de krant iets over de arrestatie van een echtpaar in verband met het oprollen van een wietkwekerij in een flatgebouw. Vol trots keek zij naar haar kater August, die haar blik met een klimpartij op haar schoot beantwoordde om zich daar behaaglijk neer te vlijen.
“Eigenwijs beest,” fluisterde zij in zijn oor.
Het gat in het net repareerde Elena de volgende dag meteen. August klom echter nooit meer op de balkonrand, zijn missie zat erop.

Foutje bedankt

De politie is je beste vriend, een bekende uitspraak waarmee zoiets bedoeld wordt als de politie heeft het beste met je voor en je kunt altijd een beroep op haar doen. Waarschijnlijk beoogden de reclamemakers van weleer hiermee de hiërarchische afstand tussen de hermandad en het publiek te verkleinen.
Een andere bekende slagzin luidt: die pet past ons allemaal, waarmee de bedenkers appelleerden aan een gevoel van medeverantwoordelijkheid bij burgers, samen met de politie zorg dragen voor de veiligheid van ieder. In het oorspronkelijke postbus 51-spotje werd een meisje op een fiets door een auto aangereden. De automobilist reed door, maar een oplettende voorbijganger noteerde het nummerbord waardoor de man alsnog kon worden aangehouden.
Of Guus Lohuyzen na zijn onvergetelijke avontuur direct aan bovenstaande reclamecampagne dacht is hoogst onwaarschijnlijk, maar na die bizarre ervaring laveerde hij vermoedelijk ergens tussen deze beide slogans door, waarbij zijn eigen onachtzaamheid hem een verrassende ontknoping zou opleveren.
Als liefhebber van snelle sportauto’s wist Guus zich eigenaar van een peperdure Lamborghini Aventador, die zich doorgaans in een zwaar beveiligde en speciaal hiervoor gebouwde garage naast zijn huis bevond. Al menig uur had hij samen met de gifgroene bolide in dit belendende bouwwerk doorgebracht, daarbij de extreem spiegelende autolak liefkozend oppoetsend in de hoop haar nog glimmender te krijgen. Het ultieme Lamborghini-moment beleefde Guus op dagen waarop het KNMI de verwachting van een zonovergoten dag uitsprak als uitnodiging voor een ritje in de exclusieve sportwagen. Een ritueel waaraan de buurt nooit wende en omwonenden steeds weer tot een uitzwaai-exercitie vol gepaste jaloezie verleidde.
Als de dag van gisteren herinnerde Guus zich het horrormoment waarop hij zijn garage opende om een stukje te gaan rijden. Zojuist had de radio hem weer veelbelovende weercondities voorspeld, altijd een nerveus makend moment waarop Guus’ hart steevast een slag oversloeg. In zijn beleving bestond er geen mooiere ervaring dan een tocht in zijn Lamborghini, een moment waarop alles samenviel, congruent aan de zin van zijn leven. Een rit in zijn sportauto stond gelijk aan een ultiem geluksgevoel, een zaligmakende staat waarin al het overige tot nul werd gedegradeerd.
Hoe schokkend besprong hem dan ook de aanblik van zijn lege garage met een intens misselijkmakend gevoel, een snijdende pijn die zijn ziel in tweeën spleet alsof hij ter plekke werd aangerand. De leegte van de garage verdoofde al zijn zinnen, zoog zijn bewustzijn leeg op slechts één gedachte na:
de politie, ik moet de politie bellen, 112.
Geheel overstuur meldde Guus de vermissing van zijn auto.
“Ja, een gifgroene Lamborghini Aventador, behoorlijk prijzig kan ik u vertellen.”
“En waar trof u de auto voor het laatst aan?” vroeg de medewerker aan de andere kant.
“Naast mijn huis in de garage die ik speciaal voor mijn sportwagen heb gebouwd. U moest eens weten, mevrouw, wat ik allemaal aan beveiliging heb aangebracht. Je moet echt van goeden huize komen hoor, om in te breken. Ik snap dan ook helemaal niet waarom er geen alarm is afgegaan?”
“Heeft u braaksporen aangetroffen?” probeerde de juffrouw van de meldkamer.
“Nee, dat is juist het aparte. De deur zat gewoon op slot, er viel niets bijzonders te ontdekken. Ik snap er helemaal niets van.”
“Meneer, ik zal per direct een melding naar alle dienstauto’s laten uitgaan. Zo’n opvallende sportwagen kan toch niet onopgemerkt blijven, lijkt me. Kunt u nog eenmaal het kenteken herhalen?”
Na het wederom noemen hiervan en de verzekering dat ze meteen zouden bellen bij het vinden van de auto beëindigde Guus met een ongewis gevoel het ongemakkelijke telefoongesprek. Zoals zo vaak bij choquerende ervaringen kwam de emotionele reactie pas een tijd later. Nadat hij de garagedeur weer had afgesloten en zich omdraaide om zijn huis te betreden, overviel hem een verlammende leegte die zijn lichaam met een ongecontroleerde siddering doortrok, een opeenvolging van ritmische bewegingen alsof het een epileptische aanval betrof. Ternauwernood wist Guus zich, tegen de muur leunend, staande te houden. Hoelang hij zo stond kon hij zich achteraf niet meer herinneren, maar op enig moment drong langzaam een vertrouwd geronk tot hem door, een gegrom met hoge uithalen als van een herdershond die zijn baasje na een wilde ontsnapping eindelijk terugvindt. Vol verbazing zag Guus hoe zijn vermiste Lamborghini langzaam het erf opdraaide en voor de garagedeur stilhield. Als bij toverslag stopte het wilde shaken van zijn lichaam en hield hij zijn ogen gericht op de donker getinte autoruiten, waarachter de bestuurder schuil ging.
Langzaam rijpte de oorzaak van het verdwijningsmysterie, waarbij zijn gedachten naar gisterenavond afdwaalden. Samen met zijn vriendin Lieke beleefde hij een meer dan gezellige avond, waarbij de alcohol ruimschoots vloeide, althans bij Guus. Want Lieke was een gezond verantwoord typje dat alleen maar water dronk. Door zijn benevelde toestand had hij positief gereageerd op haar verzoek om zijn auto mee te mogen nemen. ‘Om indruk op mijn vriendinnen te maken’, luidde haar verleidelijke motivatie. Normaal gesproken zou zo’n verzoek kansloos zijn, ware het niet dat hij veel te veel had gedronken.
De combinatie alcoholgebruik en vermeende weigering tot uitlenen veroorzaakte de volgende dag de choquerende ontdekking. Toen Lieke dan ook niets vermoedend uit zijn auto stapte vloog Guus haar in de armen alsof hij zijn vriendin jaren niet had gezien.
“Jezus mens, wat ben ik blij dat ik je zie,” sprak hij met een verhulde ontroering in zijn stem.
“Nou nou, wat een enthousiasme zeg. Dat me dit nog eens zou overkomen,” antwoordde Lieke, zich aan de hartstochtelijke omhelzing ontworstelend. “Vanwaar dit onverwachte welkom?”
Guus besefte de noodzaak van een gedegen motivatie. Langzaam drong het tot hem door dat Lieke niet de indruk moest krijgen dat zijn blijdschap meer de auto dan haar betrof.
“Nou weet je, ik wilde vanmorgen een ritje met de Lamborghini maken en schrok me rot toen ik de lege garage zag. Ik was gisteren blijkbaar dusdanig beschonken …”
“Dat je je ruimhartige aanbod was vergeten,” vulde Lieke lachend aan. “Nou jij bent ook een lekkere. Ik vermoedde al dat het om de auto ging, maar het is goed zo hoor. Zullen we dan samen een stukje gaan rijden?”
Even later reden beiden de straat uit, Guus stralend aan het stuur en Lieke tevreden glimlachend op de passagiersstoel. Voor een kort ogenblik gingen haar gedachten naar het moment waarop zij met de Lamborghini bij haar vriendinnen arriveerde, die stikjaloers reageerden.
Erg lang kon ze niet van de herinnering genieten. Nauwelijks de straat uit werd hun auto plotseling klemgereden door twee politieauto’s. De haastig tevoorschijn gesprongen agenten sommeerden hen uit te stappen en zich om te draaien. Binnen een paar tellen zaten Lieke en Guus geboeid op de achterbank van de politiewagen.
“Wat is er aan de hand?” hakkelde Guus verbaasd in de richting van de agenten, terwijl Lieke het huilen nader dan het lachen stond. “Wat hebben we gedaan dan?”
“Meneer, u bent aangehouden voor het stelen van een peperdure Lamborghini. Het kenteken van de door u bereden auto komt overeen met de melding die wij zojuist over de radio ontvingen.”
“Stelen, stelen?” stamelde Guus. “Dat is mijn eigen auto, wat krijgen we nou?”
“Leuk geprobeerd,” reageerde een van de agenten enigszins geagiteerd, “maar daar trappen wij niet in.”
En zo werd Guus voor het stelen van zijn eigen auto gearresteerd. Na wat heen en weer gepraat ontdekten de agenten op het politiebureau hun vergissing.
“Nou meneer, u had ons wel even kunnen melden dat uw auto weer terecht was. Dat had een hoop gedoe voorkomen.”
Behoorlijk geschrokken namen Guus en Lieke de sleutel van de Lamborghini, die inmiddels naar het politiebureau was gebracht, in ontvangst. Van het plezierige autoritje kwam niets terecht. Wel beschikten beiden over een enerverend verhaal om tijdens een feestje indruk mee te maken.

Getild

Wat doet blinde woede met mensen? Met mensen zoals jij en ik, heel gewone mensen. Mensen met een vertrouwd dagritme, met onhebbelijkheden, maar ook met aangename kanten, mensen waar je in de stad zomaar aan voorbijloopt, onopvallend door de massa opgeslokt. Hooguit zou een
nauwgezetter moment van korte aandacht je op enkele persoonlijke kenmerken attenderen, nauwelijks te onderscheiden minimale verschillen, juist voldoende voor een individueel onderscheid, zoals een recentelijk ontwikkelde tic ten gevolge van onverwachte psychische spanning of een half verscholen rode lipstickafdruk, stiekem aan een hitsige collega in de halfduistere reproruimte van een kantoor ontlokt. Kleine menselijke verschillen die zich weigeren te laten rubriceren onder de classificatie ‘opvallend’. Zelfs een met rijke fantasie bedeeld medemens acht dit geschetste grijze mensbeeld onmogelijk in staat tot het plegen van schokkende daden. En toch en toch …
Wie herinnert zich niet een verbluffende reactie uit het eigen leven, zo’n moment waarop iedereen en jijzelf in de eerste plaats vol verbazing of misschien wel verbijstering terugkijkt? Een handeling waarvan je je achteraf afvraagt: waarom heb ik dat in godsnaam gedaan?
Zo’n persoon is Bertus Grauwbeek.
Ook op hem is de classificatie onopvallend van toepassing, zij het dat in de eerder aangehaalde stedelijke situatie hooguit zijn boerse uiterlijk zou opvallen. Werken op de boerderij is zijn lust en zijn leven. Als toegewijd buitenmens voelt hij zich op de kapitale boerderij van boer Lammers helemaal op zijn plek. Sinds zijn achttiende heeft hij daar een baan als knecht, die op zijn lijf is geschreven. In de achterliggende negen jaren ontplooide hij zich als een zeer gewaardeerd medewerker, iemand die zich met veel toewijding uitleeft in de landelijke werkzaamheden die van hem gevraagd worden. Niet dat boer Lammers veel woorden verspilt aan zijn waardering voor Bertus, maar diep in zijn hart kan de man niet bedenken wat hij zonder die krachtige landarbeider zou moeten. Als blijk van waardering mag Bertus, naast het salaris dat hij maandelijks ontvangt, gratis een deel van de boerderij bewonen, waardoor hij zich nog meer betrokken en verantwoordelijk voelt.
Van zijn eerste centen kocht Bertus een witte Peugeot Partner, een bestelbusje dat zich al snel ontpopte als een handige je-kan-er-alles-mee-vervoeren auto. Terugkijkend op het negenjarig jubileum van het prijzenswaardige vervoermiddel kan Bertus tal van vreemde voorwerpen opsommen die inmiddels met de witte bestelbus zijn vervoerd. Menigeen weet de behulpzame boerenknecht voor een vrachtklusje te strikken. Nooit zal Bertus een verzoek weigeren, omdat hij iedere vraag als een uitdaging wil zien.
Met grote toewijding onderhoudt hij zelf zijn bestelbus. Met zijn technische inzicht en vaardigheid lukt het hem steeds weer om iedere reparatie zonder problemen uit te voeren. Na zijn kortgeleden genomen besluit om een andere, grotere auto te kopen, durft hij dan ook met een gerust hart te beweren dat de Peugeot, ondanks haar leeftijd, in een uitstekende staat verkeert.
Waar het hart vol van is daar heb je het over. Zo ook Bertus, die dan ook algauw door een belangstellende wordt gebeld.
“Ha Bertus, ik hoor dat jij je Partner wil verkopen? Ja ik bedoel je auto natuurlijk,” wordt er aan de andere kant van de lijn onder veel gelach toegevoegd.
Niet bekendstaand om een overdosis humor mompelt Bertus een antwoord terug.
“Ja klopt. Ik wil een grotere wagen hebben. Dat vind ik wat praktischer.”
“Nou, ik weet dat jij altijd goed voor je Partner bent geweest,” antwoordt de wederom uitbundig lachende stem aan de andere kant. “Wij kunnen vast wel een schappelijke prijs afspreken?”
Na tot overeenstemming te zijn gekomen belooft Bertus de Peugeot de volgende dag op het genoemde adres in het dorp te bezorgen.

Een dag later rijdt hij welgezind in de richting van het dorp, waar hij kort daarop de auto voor de deur van de nieuwe eigenaar parkeert.
“Tjonge, die ziet er nog heel keurig uit zeg. Je kan wel zien dat jij haar met liefde hebt onderhouden,” prijst de nieuwe eigenaar vol lof de uitstekende staat van de auto.
“Ja, ik heb er heel wat uren werk in zitten,” mompelt Bertus terug.
“Nou, ik weet zeker dat ik er nog veel plezier aan zal hebben,” antwoordt de ander. “Ik heb echter een klein probleempje, ik ben nog niet in de gelegenheid geweest om het bedrag bij de bank op te halen.”
“Oh, dat geeft niks hoor. Hier heb je mijn banknummer. Maak het maar over, dan zie ik het bedrag wel verschijnen.”
Met een handdruk wordt de transactie bevestigd waarna Bertus naar de garage een paar straten verderop loopt, om zijn nieuwe auto op te halen.
Goed van vertrouwen, zoals dat in een klein dorp past, rekent hij erop dat de koper zijn belofte nakomt en doet dan ook de eerste week geen enkele moeite om zijn bankrekening te controleren.
Eigenlijk bij toeval, doordat Bertus wat andere bankzaken heeft te regelen, ontdekt hij het veel te lage bedrag dat is overgemaakt. Vast een vergissing denkt Bertus, ondertussen de telefoon pakkend om de koper te bellen.
“Ja hallo, met Bertus nog even. Zeg, je zal je wel vergist hebben, maar het door jou gestorte bedrag komt niet overeen met wat we hebben afgesproken. Het is veel te weinig,” spreekt hij nu duidelijker dan het gemompel dat hij doorgaans placht te gebruiken.
Een korte stilte volgt, die de koper blijkbaar nodig heeft om een antwoord te bedenken.
“Hoeveel staat er dan?” antwoordt deze eindelijk.
Na het bedrag te hebben genoemd hoort Bertus de stem aan de andere kant antwoorden:
“Maar dat is wel degelijk het bedrag dat wij hebben afgesproken. Bij mij thuis hebben wij elkaar nog de hand geschud.”
“Hoe kom je daar nu bij. We hebben het bij jou helemaal niet over een bedrag gehad. Jij noemde alleen dat je het geld nog niet had en toen heb ik aangeboden dat je het kon overmaken!” reageerde Bertus met toenemende woede over het verdraaien van de waarheid door de tegenpartij.
“Nou Bertus, ik weet niet waar je heen wil, maar ik ben hier klaar mee. Je zal het moeten doen met het door mij gestorte bedrag en je bent een knappe als je iets anders kan bewijzen. Ajuus!”
Als teken voor het verbreken van de verbinding klinkt er uit Bertus’ telefoon een ritmisch getuut, dat hem in een blinde razernij ontsteekt. Het stadium van ontploffen nabij rent hij naar buiten, pakt de bijl naast de stapel haardhout en begint als een dolleman de stammen in stukken te hakken. Met aanhoudende woede houdt hij dit vol tot de duisternis invalt. Dan rent hij naar de schuur met boeren voertuigen, klimt op een vorkheftruck en rijdt woest in de richting van het dorp, regelrecht naar de straat van de onbetrouwbare koper. In het donker kost het geen moeite om de witte Peugeot te ontdekken. Binnen enkele seconden bevindt de auto zich op de vork van de heftruck, waarna Bertus zich naar het centrum van het op dat tijdstip uitgestorven dorp begeeft. Regelrecht stevent hij op de bushalte af, waarvoor hij kort stopt om een briefje op de bestuurdersplaats te deponeren. Tenslotte manoeuvreert hij zelfverzekerd de bestelbus boven op het wachthokje, om daarna met hoge snelheid in de richting van de boerderij te verdwijnen.
Eenmaal weer thuis verdwijnt de woede uit zijn doorgaans rustige lichaam, slechts een gemene grijns op het gezicht achterlatend. Uit en thuis heeft de hele actie nog geen vijfentwintig minuten geduurd. Eigenlijk best wel een knappe prestatie, bedenkt Bertus gniffelend.

Al vroeg in de ochtend brengt het resultaat van Bertus’ wraakactie het dorp in rep en roer. Binnen afzienbare tijd heeft zich een menigte dorpsbewoners om het bushokje verzameld, zich afvragend hoe het nu toch mogelijk is dat zo’n auto onbeschadigd boven op het gebouwtje terechtkomt. Al snel ontwikkelen zich tal van complottheorieën, die door de inderhaast toegesnelde media worden opgepikt. Zelfs een landelijke krant krijgt er lucht van en weet te vermelden dat het om een actie van ufo’s gaat, afgaand op een getuigenverklaring. In het nachtelijke donker zou een fel licht zijn waargenomen, dat de auto boven op het bushokje zou hebben getild. Uiteraard wordt ook de eigenaar van de auto geïnterviewd, die geen flauw benul heeft hoe zijn auto op die wonderlijke parkeerplaats terechtkwam.
“Toen ik vanmorgen aan het werk wilde gaan, miste ik mijn auto direct. Afgaand op het tumult even verderop kwam ik tot de ontdekking dat mijn bestelbus zich op een wel heel bijzondere plek bevond.”
Uiteindelijk wordt de hulp van de brandweer ingeschakeld, die de Peugeot heel voorzichtig van het bushokje weet te takelen. Vol trots laat de eigenaar zich naast de witte wagen fotograferen, stiekem genietend van alle onverwachte aandacht. Een attente journalist wijst hem op een briefje dat op de bestuurdersstoel ligt.
“Zeg meneer, er ligt een briefje in uw auto. Zou dat soms het geheim van dit mysterie onthullen?”
Snel wordt het velletje papier tevoorschijn gehaald en opengevouwen.
“En meneer, wat staat erop geschreven?” wordt er over de vele toegestoken microfoons geroepen.
Vol verbazing en enigszins hakkelend leest de eigenaar de met grote hanenpoten geschreven inhoud van het briefje voor.
“Zo, jij mij getild, ik jouw auto getild!”

Het verbaast Bertus niet dat enige dagen later de politie zich aan zijn deur meldt. Volgens goed dorpsgebruik wordt besloten om de kosten van zijn ludieke actie te verdelen over beide partijen, waarmee Bertus volledig vrede heeft.

De naakte waarheid

In een oranje warme gloed zakte de zwoele zomerzon steeds lager in de richting van haar ontmoeting met de horizon, om samen tot een dieprode band te versmelten ter afsluiting van de prachtige zomerdag. Vol vuur overlaadde zij het golvende Limburgse land met een sensuele dieprode gloed, zo een fantasiewereld creërend waarin alles mogelijk leek. In een wolk van gekleurd zand naderde een oude volkswagenbus de rand van het heideveld, precies daar waar die in de donkere bosrand overvloeide. Op de naderende auto na schonk het afgelegen natuurgebied op dit tijdstip een verlaten indruk. Toch kon een geoefende waarnemer heel in de verte enkele bewegende stipjes in deze leegte waarnemen. Voor het uitlaten van zijn honden prefereerde Boris Dremmelaar de eenzaamheid van dit tijdstip. Ongehinderd reageerden de speelse dieren hun energie af, niet gestoord door wandelaars of fietsers, voor Boris een waardevol moment om zijn trouwe viervoeters de volle aandacht te kunnen schenken. Bovendien toonde de natuur zich van een onverwachte kant door de vele vaak schuwe dieren die zijn pad kruisten. Met een nauwelijks hoorbaar gefluit wist hij de honden dan in een pauzestand te krijgen. Door zich met hun snuit in de richting van hun baasje op de buik tegen de grond te drukken staakten die resoluut hun activiteiten. Fazanten, herten, uilen, buizerds en zelfs een vos vertoonden zich ongegeneerd aan Boris, die hier mateloos van genoot. De hobbelend naderende Volkswagenbus als alarmsignaal voor het schuwe wild stoorde hem dan ook mateloos.
Wie rijdt er zo laat nog als een idioot door de natuur, vroeg hij zich zichtbaar geïrriteerd af.
Waarschijnlijk zochten de inzittenden een geschikte parkeerplek, afgaand op de snelheidsvermindering van de auto. Ingehaald door haar eigen zandwolk, die het zicht nagenoeg ontnam, stopte het busje inderdaad onder een groep imposante dennen. Nadat het stof grotendeels was opgetrokken openden de autoportieren zich om twee twintigers de ruimte te geven, die zich rustig om de wagen bewogen en, afgaand op de weloverwogen gesticulaties, achter de auto een vriendschappelijk gesprek startten. Voorzichtig floot Boris tussen zijn tanden, waarna zijn honden zich tegen de grond drukten en zich rustig hielden, hun baasje die vanachter een groepje berken het tafereel gadesloeg nauwgezet in de gaten houdend. In de invallende avondschemering dansten twee rode lichtjes op en neer, veroorzaakt door sigaretten waarvan de rook om de hoofden van de mannen kringelde. Door de afstand kon Boris onmogelijk de conversatie volgen, maar een regelmatig hoorbaar lachsalvo duidde op een ontspannen sfeer.
Plotseling viel het gemoedelijke gesprek stil, gooiden beiden hun sigaret in het zand om die met een geoefende beweging van hun schoenzool te doven. De mannen tuurden strak het zandpad af. Door de toenemende duisternis lukte het Boris niet om de oorzaak van hun gedragsverandering te lokaliseren, totdat een jonge trimster in een felgekleurde trainingsoutfit het duo op enkele tientallen meters naderde. Met enkele simpele handgebaren werd zij staande gehouden, waarna de langste man haar aansprak terwijl de ander slenterend om de jonge vrouw heen draalde. Met samengeknepen ogen sloeg Boris dit schouwspel gade zonder te kunnen bepalen wat hij hiervan moest denken.
Zouden die elkaar kennen, dacht hij. Wel een vreemde ontmoeting op dit late schemerige tijdstip.
Veel overdenkingstijd werd Boris niet gegund, want met een korte beweging greep de rond dralende man de vrouw onverwachts bij een arm, terwijl de ander zich omdraaide en de schuifdeur van het busje opende. Met een paar resolute bewegingen werd de vrouw naar binnen geduwd, waarna de heren haar volgden en de schuifdeur met een klap in het slot gooiden.
Met open mond staarde Boris in de richting van het voertuig, dat bewegingloos het zojuist voltrokken tafereel probeerde te ontkennen. Een zacht gejank van een van zijn honden deed Boris beseffen dat hij in actie diende te komen als hij wilde ontdekken wat er aan de hand was. Voorzichtig sloop hij in de richting van de bosrand met in zijn kielzog de vier honden, die het precaire van de situatie zichtbaar aanvoelden, getuigend de sluiphouding waarmee zij hun baasje volgden. Zodra hij de auto op gehoorsafstand naderde drongen duidelijk waarneembare stemgeluiden uit de wagen door. Was het geschreeuw, was het ruzie? Wat was daar aan de hand? Boris vreesde het ergste en twijfelde geen moment. Hij greep zijn telefoon en deed melding van de situatie bij het noodnummer.
“Ik vermoed dat twee mannen zich vergrijpen aan een vrouw in een oude Volkswagenbus. Wilt u alstublieft zo snel mogelijk komen, want ik vrees het ergste!” sprak hij halfluid.
“Ik stuur direct een paar collega’s,” luidde de toezegging aan de andere kant van de lijn. “Wilt u mij zo duidelijk mogelijk de exacte locatie doorgeven?”
Terwijl Boris aan dit verzoek voldeed werden de honden steeds onrustiger, daar zij aanvoelden dat er iets niet in de haak was. Geheel door zijn telefoonconversatie in beslag genomen sloeg hij geen acht meer op zijn stemniveau, waardoor de honden met een luid geblaf aansloegen, wat de inzittenden alarmeerde. Een van de blinderingen werd met een bruusk gebaar opzij geschoven, waarna een verwilderd rood hoofd voor het raam verscheen, voor de honden het sein om gezamenlijk tegen de auto op te springen en met het schuim op hun bek een vervaarlijk blafconcert aan te vangen. Even bleef het hoofd voor het raam zichtbaar, maar al snel werd de blindering gesloten waarna de automotor werd gestart. In een grote stofwolk verdween de Volkswagen in de richting vanwaar hij kortgeleden arriveerde. De wild ingezette vluchtpoging strandde echter aan het begin van het zandpad, waar de auto zich plotseling omsingeld wist door drie luid loeiende politieauto’s. Verlicht door nerveus flikkerende zwaailichten zag Boris een groot aantal politieagenten met getrokken pistool tevoorschijn springen om hun posities in te nemen, waarna in de plotselinge stilte een waarschuwing uit een megafoon galmde.
“Iedereen uitstappen en met de handen in de lucht op de knieën zitten!”
Er gebeurde niets. Het enige dat volgde was een schreeuwende stilte, slechts onderbroken door het gehijg van de honden die Boris gelukkig weer onder controle had.
“Voor de laatste keer, iedereen uitstappen en met de handen in de lucht op de knieën zitten,” luidde het nu dreigend uit de megafoon.
Blijkbaar voldeed deze tweede aansporing, want heel voorzichtig werd de schuifdeur op een kier geopend.
“Mogen wij misschien onze kleren …” klonk een heel klein stemmetje uit de auto.
Het geduld van de agenten raakte blijkbaar op, want plotseling sprongen er drie op de auto af, rukten de schuifdeur verder open, trokken de inzittenden naar buiten, dwongen de twee mannen met de handen in de lucht op de knieën, terwijl de jonge vrouw werd afgezonderd. Pas nadat de twee in de handboeien waren geslagen, drong het absurde van de gehele situatie tot de agenten door. Op de grond zaten twee spiernaakte mensen te trillen van emotie door hetgeen hen zojuist was overkomen. Schichtig keken zij om zich heen, terwijl de politieambtenaren verbaasd hun pistolen lieten zakken.
Algauw kwam de jonge vrouw bij zinnen en probeerde de naakte waarheid te verklaren.
“Meneer, alstublieft, het is niet wat u denkt, laat het ons alstublieft uitleggen,” sprak zij met tranen in haar ogen.
De agent wilde antwoorden, maar kwam niet verder dan wat gehakkel. De naaktheid van zijn arrestant drong langzaam tot hem door, reden voor een tijdelijke blokkade van zijn stemvermogen. Een vrouwelijke collega had ondertussen een dekentje uit de auto gepakt, sloeg die om de schouders van de vrouw en vroeg:
“Wilt u ons uitleggen wat hier aan de hand is? Hebben deze mannen u ontvoerd of misbruikt?”
“Nee, helemaal niet, in tegendeel. Wij kennen elkaar heel goed en iedere week spreken we hier met elkaar af. Ja weet u, ik vind het gênant om te vertellen, maar wij houden gewoon van goede seks. Daarom wacht Freek hier iedere donderdag met zijn auto, dan kunnen we ongestoord ons gang gaan. Tenminste, tot op heden, want ik denk dat we er nu wel op afgeknapt zijn.”
De uitgewisselde blikken van verstandhouding tussen de vrouw en de mannen bevestigden dit laatste vermoeden.
“Nou, trek je kleren maar weer aan. Dan kunnen jullie vertrekken,” antwoordde de agent die zijn stem weer helemaal hervonden had. “Zoiets gaat niet in je koude kleren zitten, denk ik.”
Alsof hij naar een spannende film keek had Boris alles van een afstand gade geslagen. Ik bemoei me nergens mee, bedacht hij wijselijk en met een kort commando naar zijn honden sloeg hij de weg naar huis in.