Snippers

Snippers zijn korte verhalen die regelmatig worden gepubliceerd. De naam Snippers verwijst naar het versnipperde karakter van de onderwerpen, zomaar uit het leven gegrepen.

Voortschrijdend verval

Doelloos dwalend door willekeurige straten in mijn woonplaats passeerde ik een dezer dagen een keurige rijtjeswoning met een nogal opmerkelijk opschrift. Eigenlijk betrof het een kobaltblauw straatnaambordje. Op zich geen bijzonderheid, ware het niet dat de woning zich gewoon midden in de straat bevond en niet op een hoek. Kennelijk bemachtigden de bewoners dit exemplaar als curiositeit, als zeldzame bijzonderheid met een vermoedelijk persoonlijke betekenis, gezien de prominente plaats aan de woninggevel. 

Verder wandelend plantte dat simpele witte opschrift op die donkere achtergrond zich onuitwisbaar in mijn gedachten, gelijk de werking van een muzikale oorwurm, en verleidde mij eenmaal thuisgekomen tot een zoektocht op Google Maps, waar ik wonderlijk genoeg geen enkele straatverwijzing aantrof, niet in Nederland en niet in België. Wel ontdekte ik het bestaan van een indrukwekkend aantal, op zijn zachtst gezegd, opmerkelijke straatnamen. De internetspeurtocht leerde mij verder dat een aantal namen zich met een vermoedelijke verklaring lieten afschepen, terwijl bij het overgrote deel de oorsprong slechts gissen bleef.

Een aanzienlijke categorie bestond uit op het eerste oog nogal seksueel getinte verwijzingen. Wat te denken van het Fuckspad in Arnhem en de Slettenhaarsweide in Nijverdal. Ook Den Haag en Eindhoven bleven niet achter met hun respectievelijke Wipperspark en Drie Groene Eikels. Amsterdam sloot daar met haar Zakslootje gewillig bij aan, terwijl de Groningse Pijpstraat dit alles leek te willen overtreffen. Onverwachts schoof Enkhuizen haar Hoerejacht naar voren, kort daarop gevolgd door de Burgemeester Geillstraat in Terneuzen. Maar als absoluut overtreffende trap toornden de twee Belgische woonplaatsen Nazareth met de Lulstraat, en Kampenhout met de Geilroedeweg, hier bovenuit, waarbij de plaatsnaam Nazareth als kopie van haar Israëlische evenknie op zich al opvallend was. 

Het wonen in straten met dit soort benamingen, zo stelde ik me voor, moest toch op zijn minst als traumatiserend worden ervaren. Als jongeling bijvoorbeeld leek het mij onmogelijk om een date met succes te voltooien, met het afrondende uitwisselmoment als dreigend zwaard van Damocles. ‘Waar woon je, zeg je? Aan de Lulstraat? Hoor ik dat goed? Lulstraat? O, ben je er zo eentje! Nou, laat verder maar, ik heb genoeg van jongens zoals jij.’

Bij dit soort seksistisch getinte bedreigingen vielen de overige opmerkelijke straatbenamingen in het niet. Toegegeven, een woning aan de Poepershoek in Sint Jansklooster of Achter den Engelschen Pispot in Den Bosch klinkt ook niet erg uitnodigend, maar toch te prefereren boven de traumatische ervaringen voortvloeiend uit het zojuist geschetste seksuele kader. Toch beschikten die oude namenbedenkers ook wel over een zekere mate van humor. Zo voelde de Gaweg in Zuidhorn als een spitsvondige aanmaning om de straat te verlaten, was de Onbekendegracht in Amsterdam waarschijnlijk de woonplaats van anonimiteit minnende personen, vormde de Korte Langestraat in Leiden ongetwijfeld het domein van chronische twijfelaars en leek de Weg naar het Stomme Kruis in Kapelle de ideale woonplaats voor oprechte religiehaters. Maar de ultieme humoristische klapper deelden ze in Rotterdam uit. Want hoe zou het voelen om als onbetwiste Feyenoord-supporter, als rasechte Kakkerlakker, behorend tot de Club van het Volk, de Trots van Zuid, in de Ajaxstraat te wonen? Jazeker, de Ajaxstraat in Rotterdam, een straat die ongetwijfeld wordt bewoond door zichzelf kastijdende Feyenoord-aanhangers, zichzelf geselende clubliefhebbers, Rotterdammers die normaal gesproken het woord Ajax niet zonder braakneigingen uit hun strot konden krijgen.

De bedenkers van al deze wonderlijke straatnamen hadden daar ongetwijfeld zo hun redenen voor, evenals bij het opmerkelijke kobaltblauwe bordje. Waarom zouden bewoners zich geroepen voelen om een bordje met het opschrift Laan van Voortschrijdend Verval een prominente plek aan de gevel van hun woning te geven? Een sarcastisch signaal naar de overige bewoners in de straat als aansporing om hun huizen op te knappen? In navolging van de Feyenoord-supporters een zelf kastijdend gebaar, verwijzend naar het afbraakproces waarin de lichamen van de bewoners zich bevonden? Wellicht een vorm van doemdenken, getuigend van een zwart wereldbeeld? Wie zal het zeggen. 

In ieder geval lukte het om een passant flink aan het denken te zetten. Mogelijk was dat slechts de bedoeling.

De Snuffelaar

Voorwerpen verzamelen zit in de genen van de mens. 

Dat blijkt al uit de sluwe manier waarop de commercie op deze schijnbare basisbehoefte inspeelt door bij de aanschaf van een tas vol boodschappen een hoeveelheid zegeltjes of spaarpunten te verstrekken, waarmee de argeloze klant tot het verzamelen van vaak nutteloze bezittingen wordt aangezet. Vensterbanken vol nostalgische miniatuurwoningen of boekenplanken, afgeladen met flitsende raceautootjes, vullen zo binnen enkele weken menig Nederlandse huiskamer, om over de plakboeken vol voetbalplaatjes nog maar te zwijgen, waarmee verzamelaars niet beseffen aldus aan de verwezenlijking van een geslepen reclamecampagne mee te werken. 

Ook zonder commerciële doeleinden sparen mensen als hobby soms de meest onverwachte objecten. Een korte zoekactie op internet levert een meer dan verrassend resultaat: 

een verzameling puntenslijpers geërfd van opa; een collectie van meer dan honderd exemplaren Shrek-films op videobanden; muren vol Pringlesbussen; alle stickers van appels die door iemand tijdens de coronalockdown werden gegeten, inclusief een sterrenwaardering; een piramide gebouwd van 1785 bowlingballen, in vijftien jaar tijd verzameld.

Zelfs beroemdheden blijken zich aan deze vaak opzienbarende verzamelwoede te buiten te gaan. Zo blijkt Johnny Depp een fanatieke Barbie-verzamelaar en bezit Tom Hanks meer dan 250 typemachines. Als kind blijkt de beroemde Demi Moore al met het verzamelen van vintage poppen te zijn begonnen, een collectie die ondertussen de 3000 exemplaren overschrijdt. En als laatste in deze opsomming beschikt Claudia Schiffer over een wonderbaarlijke fascinatie voor insecten en blijkt haar gehele huis met deze ‘creepy crawlers’ te hebben aangekleed.

Bij deze verrassende collecties vallen de aloude postzegelverzamelaars of spaarders van sigarenbandjes, uit de tijd van mijn eigen jeugd, in het niet.

In de oertijd stond het verzamelen door de jager-verzamelaar in het teken van overleven. Niets verzamelen of vangen betekende geen voedsel en dus honger. Door op pad te gaan voor het verzamelen van eetbare wilde planten en het jagen op dieren zorgde hij voor voldoende voedsel voor de familiegroep. Dit eten vergaren vormde zo een noodzakelijk onderdeel van het soms harde bestaan, van een geheel andere orde dus dan het verzamelen om het verzamelen zelf.

Wat drijft mensen tot het aanleggen van een uitzonderlijke collectie, een verzameling waarbij menig mens op zijn minst de wenkbrauwen fronst, zo niet een duidelijk gevoel van afkeuring laat blijken? Wellicht moet de betreffende verzamelaar het antwoord op die vraag zelf schuldig blijven. In ieder geval werd ik dezer dagen met het bericht van een wel zeer ongebruikelijke collectioneur geconfronteerd.

Als jongen bracht Bart Vredekens vele uren in de fietswerkplaats van zijn vader door. Vanaf het moment dat hij zijn eerste stapjes op de wereld zette, hielp hij op zijn manier mee bij de reparatie van de binnengebrachte rijwielen. Al gauw keek hij bij zijn vader de fijne kneepjes van het vak af en ontwikkelde zich op reeds jonge leeftijd tot een volwaardige fietsenhersteller, een reparateur met hart voor het ambacht. Als smaakvolle eter reageerde zijn lichaamslengte al snel op het tot zich genomen voedsel en bereikte Bart op tienjarige leeftijd reeds de hoogte van een flinke puber, een riant uitzichtpunt dat zijn gelaat ver boven de te repareren tweewielers liet uitsteken. In het nazien bleek deze ontwikkeling van significante betekenis voor zijn latere verzamelwoede. Want samen met zijn aangezicht verhief ook zijn reukorgaan zich tot bovengemiddelde hoogte als voorwaarde voor de ontwikkeling van zijn nogal afwijkende interesse.

Noodgedwongen en geconcentreerd sleutelend hing Bart met zijn gezicht, eigenlijk vooral met zijn neus, boven de zadels van de aan hem toevertrouwde vervoermiddelen. Vanuit de bereden leren zitplaatsen werd hem een indrukwekkende variatie aan geuren toebedeeld als een woordeloos verhaal over de vaak onbekende eigenaren. Daarbij vormden zurige geuren met overmacht een dominerende meerderheid, maar ook een heel scala aan zoetige, onwelriekende en kruidige geurmoleculen beroerde meer dan eens de geurreceptoren bovenin Barts neus. Deze ongevraagde oefeningen in geurherkenning leerden hem gaandeweg ook veel overeenkomsten herkennen, waardoor zich uiteindelijk een tweedeling afbakende: mannen- en vrouwenluchtjes.

Met het toenemen der jaren groeide bij Bart de noodzaak om zich op zijn toekomst te oriënteren: wat wilde hij met zijn verdere leven?  Hoe graag hij zijn vader ook hielp, een leven dat zich voornamelijk in de reparatiewerkplaats zou afspelen, oefende een steeds geringere aantrekkingskracht op hem uit en stond hem uiteindelijk zelfs tegen. Na vele jaren verscheidene opleidingen te hebben gevolgd belandde hij uiteindelijk bij een groot ict-bedrijf om daar een veelbelovende carrière op te bouwen. Met duizelingwekkende snelheid beklom hij de carrièreladder, een ontwikkeling waarmee hij bewondering afdwong, maar die ook een keerzijde kende. In beangstigend toenemende mate ervoer Bart een schreeuwende prestatiedruk die zijn geluksbeleving in de weg begon te staan. De voor anderen eeuwig positieve, behulpzame en enthousiaste persoonlijkheid verschrompelde diep van binnen tot een depressief ego, onvermogend om nog van zichzelf te kunnen houden. 

In een wanhopige poging dit proces te stoppen zocht Bart naar houvast, naar zekerheden waarbij hij zich veilig en geborgen voelde, een zoektocht waarin hij verrassend slaagde.

Gedurende enkele maanden werd de stadspolitie met de toename van wel zeer uitzonderlijke meldingen van vermissing geconfronteerd. Steeds meer mensen rapporteerden de ontvreemding van hun fietszadel, soms meerdere keren in korte tijd. Deze vorm van overlast veroorzaakte zoveel onrust dat zelfs enkele kranten het nodig vonden om er een sappig artikel aan te wijden, voor de politie een reden om de bewakingscamera’s eens goed te controleren. Al gauw ontdekten de ijverige wetshandhavers dat slechts één persoon hiervoor verantwoordelijk was. Na kort speurwerk leverde dit een identiteit op, waarna twee agenten zich binnen afzienbare tijd op de stoep bij Barts huisdeur meldden en aanbelden. Eenmaal binnen verbaasden de ambtenaren zich over de wonderbaarlijke aankleding van Barts huis. Overal hingen op ooghoogte fietszadels op precies gelijke afstand van elkaar. Een lint van voorwerpen dat een bezoeker als bizarre leidraad door de woning leidde. Nadat de agenten van hun wonderbaarlijke waarneming waren bekomen, vroegen ze Bart naar de achtergrond van deze niet alledaagse decoratie. In eerste instantie beschroomd, besloot Bart toch maar tot een uitleg, waarbij hij de neerwaartse spiraal van zijn gemoedstoestand, evenals de oorzaken hiervan, met hen deelde. 

‘Deze fietszadels brengen me terug naar mijn jeugd, een tijd waarin ik me erg behaaglijk voelde. Door aan die voorwerpen te ruiken en te snuffelen keer ik terug naar mijn kindertijd en waan ik mezelf voor korte tijd gelukkig,’ legde Bart uit.

Een verklaring die bij de agenten op weinig begrip kon rekenen. Bart werd gesommeerd om de fietszadels uit zijn huis te verwijderen en naar het politiebureau te brengen. Na verloop van tijd ontvingen alle personen die aangifte hadden gedaan een bericht, met daarin de uitnodiging om hun fietszadel te komen uitzoeken. Een mogelijkheid waarvan slechts een enkeling gebruik maakte.

Om alsnog in zijn snuffelbehoefte te kunnen voorzien deed Bart een beroep op zijn vader, die in zijn werkplaats nog over enkele oude exemplaren beschikte.

AudioSnipper

Dit keer geen Snipper om te lezen, maar om naar te luisteren.
Via een natuurlijk gedicht word je meegenomen naar het gevoel Forever Young te zijn.

Creatief winkelen

Tot mijn grote verbazing bestaan er mensen die voor hun plezier gaan winkelen. Niet zozeer om gericht een product aan te schaffen, nee gewoon winkel in winkel uit, puur voor de lol. Daar waar de een graag een pretpark bezoekt, gaat de ander voor zijn plezier naar de stad voor een winkelstrooptocht zonder vooropgezet doel om iets aan te schaffen, puur voor de beleving, soms hele gezinnen. Funshopping heet dat. Om dit gedrag in de hand te werken worden winkels vaak met een specifieke looproute ingericht of van een horecagelegenheid voorzien. Geraffineerd spelen winkeliers op de verzameldrift en hebberigheid van hun klanten in, waardoor menigeen een winkel verlaat met tassen vol onverwachte en wellicht prijzige aankopen.

Om ook met een kleine portemonnee die hebberige funbeleving te kunnen stillen vraagt om een creatieve aanpak, een oplossing waarmee de inmiddels vijftigjarige Dion Brinks een spijtige ervaring opdeed.

Dwalend door een van de buitenwijken van onze hoofdstad passeerde hij de glanzend glitterende showroom van een BMW-dealer, gevuld met onbereikbare blinkende droombeelden. Met zijn neus dicht op het winkelraam en een hand boven de ogen ter bescherming tegen het hinderend invallende zonlicht, ontdekte Dion een flitsend witte M3 Competition, afgewerkt met rood-wit-blauwe striping die de sportauto een meer dan snel uiterlijk verschafte. 

Zolang iemand wensen heeft leeft hij nog, wordt er weleens gezegd. Voor Dion vormde deze bijzondere BMW zo’n wens. Wellicht een onbereikbare, maar in ieder geval een die zijn dromen keer op keer voedde. Met uitingen als ‘stel je eens voor dat ik het miljoen zou winnen’ rolde zo’n gevierde sportwagen dan ontegenzeggelijk zijn fantasie binnen en zag hij zich, getooid met Ray-Ban zonnebril en de linker elleboog nonchalant uit het raam gestoken, als een playboy over de een of andere boulevard rijden, waarbij menig verlangend vrouwenoog zijn bolide volgde. 

Gebiologeerd door die stilzwijgend lokkende sportauto achter het winkelglas stapte Dion een ogenblik later de showroom binnen en nam plaats achter het stuur van het zo begeerde vervoermiddel. Zonder daarover een besluit te hebben genomen maar veeleer als gevolg van een kwaadaardige influistering, verzocht Dion de beleefd informerende verkoper om een proefrit, een vraag die, na het voldoen van een aantal plichtplegingen, al snel werd ingewilligd. En zo reed hij enige tijd later inderdaad met zijn linkerarm uit het raam, weliswaar zonder Ray-Ban, door de straten van Amsterdam terwijl een boosaardig plan zich van zijn brein meester maakte.

Hiertoe parkeerde hij zijn snelle bolide bij het eerste het beste winkelcentrum om wat inkopen te doen, waarna hij zich op weg begaf in de richting van Amstelveen, waar hij nog een klein bankfiliaal wist. In alle rust parkeerde hij zijn auto voor de deur, trok een bivakmuts over zijn hoofd en rende naar binnen, ondertussen zwaaiend met een wel heel echt ogend speelgoedpistool. 

Even later reed hij met gierende banden de straat uit met op de bijrijdersstoel een rijkelijk gevulde tas met bankbiljetten, waaruit hij, eenmaal bij de dealer teruggekeerd, enkele stapels tevoorschijn toverde als voorschot op de zo begeerde BMW. Gewend aan de flinke hoeveelheden cash die klanten soms aanboden, keek de verkoper van Dions aanbod niet verbaasd op. Wel veroorzaakte zijn rinkelende telefoon enige vertraging in de deal. Met een gebaar van ‘één momentje, deze moet ik even aannemen’, liep de verkoper naar zijn kantoor en beantwoordde ondertussen het binnenkomende gesprek. Dat zich aan de andere kant van de telefoonlijn een rechercheur van de direct gealarmeerde Amsterdamse politie bevond, kon Dion niet vermoeden. Het leggen van de relatie tussen het door een oplettende voorbijganger doorgegeven kenteken en de eigenaar daarvan, vereiste weinig speurwerk. Kort na het beëindigen van het telefoongesprek betraden twee agenten met getrokken pistool de showroom en dwongen Dion de handen in de lucht te steken, waarop hij razendsnel in de boeien werd geslagen als bewijs van het onbereikbare van zijn droombeeld.

Nadat Dion enkele maanden later door de rechter tot negen jaar gevangenisstraf werd veroordeeld, vroeg deze hem om een laatste toelichting.

“Kent u het begrip funshoppen?,” vroeg Dion.

Na het bevestigende antwoord van de wetsdienaar probeerde Dion hem de creativiteit van zijn eigen versie uit te leggen, een lezing die bij de rechter weinig begrip vond. 

Mensen kijken

Simon Carmiggelt; zittend in de hal van het ziekenhuis, wachtend op de hopelijk goede afloop van de afspraak van mijn vrouw met haar behandelaar, dringt bij de aanblik van de bonte stroom voortschuivende mensen ontegenzeggelijk de naam van deze karakteristieke auteur van weleer zich aan mij op. Zoekend naar inspiratie voor zijn Kronkels in het Parool zocht hij vergelijkbare ontmoetingsplaatsen, mensen observerend door een bril met Amsterdamse humor. Menig aansprekend karakter zag op die wijze via zijn pen het licht, zeker in de vele hoofdstedelijke cafés waar Simon zich graag ophield en die vaak wonderlijke wijsheden opleverden als ‘de geheelonthouders hebben gelijk, maar alleen de drinkers weten waarom’.

Op tv deelde hij regelmatig zijn unieke ervaringen met een groot publiek, wat hem een enorme populariteit opleverde. Als kind lukte het mij nog niet om de fijnzinnigheid van zijn rake humor op te pakken. Wel trof mij de meewarige melancholie waarmee hij zijn verhalen doordrenkte, ondertussen zijn publiek met Droopy-achtige ogen aankijkend en bekrachtigd door zijn droefgeestige intonatie. Het lukte Carmiggelt zo om de dagelijkse realiteit uit te vergroten tot een gemeenschappelijke zelfspot, een spiegelbeeld dat een gemelijke herkenning opriep. Met zijn rake observaties verhief hij zo het platvloerse mensen kijken tot een ware verhaalkunst, een woordschildering die de vaak trieste kant van het leven tot een aannemelijke emotie wist te verheffen.

Door die bonte stroom voortschuivende mensen word ook ik tot dat ongegeneerde mensen kijken verleid, een permanente heimelijke vergelijking met mijn eigen persoon die er in mijn beleving meestal gunstiger afkomt, een verkapte manier om je zelfbeeld te versterken ten koste van de ander. Natuurlijk, die ander mag zijn wie hij is, ruimdenkend als ik ben, maar dan wel geobserveerd vanuit mijn onstuitbaar verlangen tot het leveren van commentaar, voorbijgaand aan het voor mij onbekende verhaal dat ongetwijfeld aan mijn waarneming ten grondslag ligt.

Zo roept de zich moeilijk voortbewegende en duidelijk te corpulente vrouw die mij op een vriendelijke glimlach trakteert, waarbij zij een onvolledige rij tanden van discutabele kwaliteit bloot legt, een onuitgesproken advies aan om zo’n onappetijtelijk fietsenrek te laten repareren, vanuit de ongefundeerde stelling dat dit toch geen aantrekkelijk gezicht is. Zou ik haar hebben uitgenodigd om samen een kopje koffie te nuttigen, met als doel het voeren van een belangstellend gesprek, dan had zij met mij wellicht haar wankele financiële situatie gedeeld, die een bezoek aan de tandarts tot een meer dan gewenst doch onbereikbaar ideaal transformeerde, een toelichting die mijn oprispende neiging tot commentaar ogenblikkelijk de kop zou indrukken.

Een vergelijkbare reactie ziet in mijn gedachte het licht bij het aanschouwen van een man van gevorderde leeftijd, gekleed in een lubberende vaalgele short die door zijn te wijde broekspijpen twee in veel te lange kniekousen gehulde spillebenen laat ontsnappen. Om zich van een vaste tred te verzekeren verstoppen zijn voeten zich in kolossale bergschoenen, waarvan het geklos bijna het gonzende volksrumoer weet te overstemmen. Hoogst verbaasd over de wedergeboorte van deze uit het zwart-wit tijdperk stammende Catweazle, vraag ik mij oprecht af waarom de aan zijn arm hangende ‘Lien met de mandoline’ hem niet bij zijn kledingkeuze corrigeert.

Ogenblikkelijk word ik door mijn niets ontziende geweten teruggefloten, gevoed door het besef van mijn ongegronde actie tot mensen beoordelen. Misschien ben ik diep in mijn hart wel jaloers op deze authentieke persoonlijkheid, deze niet in een hokje te plaatsen passant die zich absoluut niets aantrekt van wat anderen van hem denken. ‘Ieder mens is uniek’ luidt een van mijn ruimhartige stellingen, maar zodra een ander daar aanspraak op maakt, vang ik ogenblikkelijk aan met het creëren van een grijze massa; vooral niet afwijken van het gangbare beeld. Gebeurt dat wel, dan schakel ik blijkbaar onmiddellijk op mijn beoordelingsmodus over, het afkeuren van in mijn ogen afwijkend gedrag, zonder te beseffen dat ik hier met kleurmakers heb te maken, met mensen die hun uniciteit benutten om de samenleving veelkleurigheid te schenken, waarmee ze anderen de mogelijkheid bieden om zich aan hun eigenheid te kunnen spiegelen, aan hun bijzondere karakter dat voor mij een vast onderdeel van mijn kleurenpalet dient te vormen.

Ondertussen zie ik mijn vrouw naderen, terugkerend van het bezoek aan haar specialist. Bij het verlaten van het ziekenhuisgebouw rijst op de een of andere manier bij mij het verrassende gevoel ook een specialist te hebben bezocht. Vernieuwd inzicht?

De jongensdroom

Wie herinnert zich zijn kinderdromen over de toekomst niet, over wie en wat je worden wil? Als het om jongens gaat komen veelvuldig beroepen als politieagent of treinconducteur voorbij. Wellicht vanuit een natuurlijke behoefte om de baas over anderen te spelen, vanuit een soort aangeboren geldingsdrang. De vraag wat wil jij later worden, zal nooit worden beantwoord met: ik wil me dienstbaar maken voor de mensheid en daarom trekt het beroep van ontwikkelingswerker mij zo aan. Vanzelfsprekend wordt de kinderlijke keuze van agent of treinconducteur door een volwassene als logischer ervaren dan het zojuist genoemde alternatief. Klaarblijkelijk behoort de aantrekkingskracht van het door uniformen gesymboliseerde machtsvertoon tot de kinderlijke criteria. Deze laten zich ook gelden bij zoiets als schooltje spelen, waarbij het kind dat de rol van leerkracht vervult zich ogenblikkelijk verliest in het zoeken naar aanleidingen om strafwerk te kunnen uitdelen. Ach dat rollenspel, hoe aandoenlijk toch hoor je volwassenen denken. Maar juist dat rollenspel zegt iets over de volwassen wereld zelf.

Andersom kunnen meerderjarigen blijven steken in kinderlijke verlangens. Zou daarom een instelling als het Spoorwegmuseum bij volwassen mannen zoveel herinneringen aan platgedrukte kinderneuzen tegen etalageruiten van winkels voor modeltreintjes oproepen, waarbij het bezit van een modelspoorbaan destijds als criterium voor de vriendenkeuze werd gehanteerd?

Hoe het ook zij, de vijfentwintigjarige Pjotr uit het Poolse Katowice koesterde in zijn kinderjaren zo’n jongensdroom. Voor een bezoek aan zijn opa en oma verderop in de stad maakte hij, meestal onder begeleiding van zijn ouders, gebruik van tramlijn veertien. Een genotvolle rit van krap een kwartier, waarbij Pjotr als het even kon schuin achter de trambestuurder plaatsnam om zich te verzekeren van ruim uitzicht op de verrichtingen van de geüniformeerde man. Vol verbazing volgde hij de magische handelingen van de persoon in het met glimmende knopen getooide donkerblauwe uniform. In een voor hem onbegrijpelijke volgorde beroerde de werknemer van de Tramwaje Slaskie, zoals de naam van de vervoersmaatschappij luidde, de handels en knoppen op het glanzende dashboard. Een in Pjoters ogen soeverein machtsvertoon van de alleenheerser over dat felrode voertuig op de rails in de drukke stedelijke straten. Met het toenemen der jaren verwierf Pjotr door puur deduceren een groeiend inzicht in de logica der handelingen, waardoor hij zich uiteindelijk een volwaardig trambestuurder voelde, iemand die in staat was om zo’n rode railreus te bedienen, voer voor het verlangen later zelf het beroep van trambestuurder te kunnen uitoefenen. Dat verlangen bleef altijd bestaan, van de realisatie kwam echter weinig terecht.

Toch meende hij één keer in zijn leven die ultieme trambestuurdersbeleving te kunnen benaderen, alhoewel de daarop volgende kater de ervaren euforie behoorlijk temperde.
Na een avondje stappen ergens in de maand mei liep Pjotr enigszins beneveld door de stad in de richting van het station om daar de bus naar huis te nemen. Een paar straten voor het bereiken van zijn einddoel passeerde hij aan de overkant van de weg de in een diep duister gehulde tramremise van de Tramwaje Slaskie. De aanblik van het voor hem zo bekende bedrijfslogo op het donkere pand recht voor hem maakte een golf van nostalgische emotie los, mede gestimuleerd door het aantal tramrails dat onder de hoge deuren in de remise verdween. Vanuit een kinderlijke reactie stak hij de uitgestorven straat over en liep met wankele passen tussen een van de rails naar de remise-ingang, zich inbeeldend een tram te besturen. Nagenietend van deze emotionele ervaring leunde Pjotr met zijn linker hand tegen de poort, die zich tot zijn verbazing onder zijn gewicht langzaam opende. Traag openbaarde zich een donkere ruimte als een zich opensperrende muil van een geeuwende leeuw. In het spaarzame binnenvallende straatlicht flonkerden ter begroeting nauwelijks zichtbaar enkele felrode tramstellen als uitnodiging tot een nadere kennismaking. Verbluft bleef Pjotr een ogenblik in de deuropening staan, waarna hij verheerlijkt op de voorste tram afliep en liefkozend zijn hand over haar neus wreef. Verrukt ontdekte hij een openstaande tramdeur, waardoor het vervoersmiddel leek te fluisteren:
“Kom rustig binnen Pjotr, grijp je kans. Neem me, dan zal ik doen wat jij wil.”
Opgewonden klom Pjotr naar binnen en nestelde zich op de bestuurderszitting. Als door een bovenaardse macht aangestuurd reikte hij hoog boven zijn hoofd naar de knop waarmee hij het nummer van de tram op drieëndertig instelde, een niet bestaand lijnnummer zo hij wist. Als einddoel koos hij voor het nabij gelegen Chorzów, normaal gesproken een rit van een half uur. Vertrouwend op zijn bestuurderskunst, zoals hij die zich in zijn jeugdjaren al observerend had toegeëigend, bezigde hij de benodigde handelingen om de tram langzaam in beweging te zetten en eenmaal op straat boog hij in de richting van Chorzów af. Buiten zinnen produceerde Pjotr een triomfantelijke cowboykreet, een vanaf zijn jeugdjaren opgekropte oerschreeuw als uiting van opperst geluk. Extatisch liet hij met regelmaat de trambel rinkelen, een schel geluid dat zichzelf in de lege straten van Katowice luid echoënd versterkte.

Tot Pjotrs grote verbazing zag hij twee late voetgangers blij op het gerinkel reageren door zich met een lichte draf naar de verderop gelegen tramhalte te begeven, de arm omhoog geheven als teken dat zij mee wilden. Langzaam bracht Pjotr het tramstel tot stilstand en opende de deuren. Nog nahijgend van de sprint klommen een jonge man en vrouw naar binnen.
“Zo laat nog een tram naar Chorzów? Dat is een meevaller,” zei de jongeman verheugd tegen Pjotr.
“Ja, gratis rit van de zaak, zoek maar een plek,” antwoordde hij glimlachend.
Zodra de twee een plaats hadden gevonden zette Pjotr met een buitengewoon trots gevoel de tram weer in beweging. Tot zijn grote verbazing verzamelden zich bij de volgende halte weer enkele jongelui, die door Pjotr eveneens werden binnen gelaten. Bij de opeenvolgende haltes maakten nog meer zichtbaar verraste passagiers dankbaar gebruik van de onverwachte reismogelijkheid, een fenomeen dat Pjotr steeds meer in zijn rol als trambestuurder liet groeien.

Eenmaal in Chorzów aangekomen zette de tram koers richting het centrale marktplein, waar zich een grote tramhalte bevond waar meerdere lijnen samenkwamen. Hier wachtte Pjotr een onaangename verrassing. Bij het oprijden van het marktplein viel het tramstel plotseling stil. Niets deed het meer, de lichten op het bedieningspaneel doofden alsof de tram hiermee aangaf dat zij het nu wel genoeg vond. Zelfs de deuren lieten zich niet openen, waardoor een aantal passagiers onder het roepen van boze verwensingen aan de deuren begonnen te duwen en te trekken. Veel tijd om die te forceren werd hen niet gegeven. Met loeiende sirenes naderden rap twee politieauto’s, waaruit even later drie agenten en een burger tevoorschijn sprongen. De man in burger wist met een simpele handeling de tramdeur te openen, waarna Pjotr werd gesommeerd naar buiten te komen. Zonder ook maar een enkele toelichting duwden de agenten hem in de politieauto om daarna met hoge snelheid in de richting van het politiebureau te verdwijnen.
De passagiers ondertussen werd door de overgebleven agent te kennen gegeven dat de tramrit hier eindigde, waarna de man in burger, die in het dagelijks leven zelf trambestuurder bleek te zijn, op de bestuurderszitting plaatsnam. Na een paar woorden in een walkietalkie floepten de lichten in de tram weer aan, waarna deze langzaam haar terugreis naar de remise aanving.

Na aankomst op het politiebureau kreeg Pjotr te horen dat zijn tramrit door zijn langzame rijgedrag de aandacht van een echte trambestuurder had getrokken. Bovendien werd deze argwanend door het niet bestaande lijnnummer dat de tram voerde. Ogenblikkelijk alarmeerde de man zijn werkgever die besloot om de stroom van het traject af te halen.
De gehele verdere nacht moest Pjotr in een politiecel doorbrengen, waarna hij de volgende dag met een proces-verbaal op zak huiswaarts keerde, een euforie en een kater rijker.
Zijn liefde voor de tram werd er niet minder door. Een week later besloot hij om zich als trambestuurder te laten opleiden. Na een jaar kreeg hij een baan bij Tramwaje Slaskie, waar de leidinggevenden na alle commotie van het eerste moment nu wel om het voorval konden lachen. Als daad van humor kreeg Pjotr het traject tussen Katowice en Chorzów toegewezen, waar hij menigmaal gniffelend terugdacht aan die nacht waar het allemaal begon.