Mensen Kijken

Simon Carmiggelt; zittend in de hal van het ziekenhuis, wachtend op de hopelijk goede afloop van de afspraak van mijn vrouw met haar behandelaar, dringt bij de aanblik van de bonte stroom voortschuivende mensen ontegenzeggelijk de naam van deze karakteristieke auteur van weleer zich aan mij op. Zoekend naar inspiratie voor zijn Kronkels in het Parool zocht hij vergelijkbare ontmoetingsplaatsen, mensen observerend door een bril met Amsterdamse humor. Menig aansprekend karakter zag op die wijze via zijn pen het licht, zeker in de vele hoofdstedelijke cafés waar Simon zich graag ophield en die vaak wonderlijke wijsheden opleverden als ‘de geheelonthouders hebben gelijk, maar alleen de drinkers weten waarom’.

Op tv deelde hij regelmatig zijn unieke ervaringen met een groot publiek, wat hem een enorme populariteit opleverde. Als kind lukte het mij nog niet om de fijnzinnigheid van zijn rake humor op te pakken. Wel trof mij de meewarige melancholie waarmee hij zijn verhalen doordrenkte, ondertussen zijn publiek met Droopy-achtige ogen aankijkend en bekrachtigd door zijn droefgeestige intonatie. Het lukte Carmiggelt zo om de dagelijkse realiteit uit te vergroten tot een gemeenschappelijke zelfspot, een spiegelbeeld dat een gemelijke herkenning opriep. Met zijn rake observaties verhief hij zo het platvloerse mensen kijken tot een ware verhaalkunst, een woordschildering die de vaak trieste kant van het leven tot een aannemelijke emotie wist te verheffen.

Door die bonte stroom voortschuivende mensen word ook ik tot dat ongegeneerde mensen kijken verleid, een permanente heimelijke vergelijking met mijn eigen persoon die er in mijn beleving meestal gunstiger afkomt, een verkapte manier om je zelfbeeld te versterken ten koste van de ander. Natuurlijk, die ander mag zijn wie hij is, ruimdenkend als ik ben, maar dan wel geobserveerd vanuit mijn onstuitbaar verlangen tot het leveren van commentaar, voorbijgaand aan het voor mij onbekende verhaal dat ongetwijfeld aan mijn waarneming ten grondslag ligt.

Zo roept de zich moeilijk voortbewegende en duidelijk te corpulente vrouw die mij op een vriendelijke glimlach trakteert, waarbij zij een onvolledige rij tanden van discutabele kwaliteit bloot legt, een onuitgesproken advies aan om zo’n onappetijtelijk fietsenrek te laten repareren, vanuit de ongefundeerde stelling dat dit toch geen aantrekkelijk gezicht is. Zou ik haar hebben uitgenodigd om samen een kopje koffie te nuttigen, met als doel het voeren van een belangstellend gesprek, dan had zij met mij wellicht haar wankele financiële situatie gedeeld, die een bezoek aan de tandarts tot een meer dan gewenst doch onbereikbaar ideaal transformeerde, een toelichting die mijn oprispende neiging tot commentaar ogenblikkelijk de kop zou indrukken.

Een vergelijkbare reactie ziet in mijn gedachte het licht bij het aanschouwen van een man van gevorderde leeftijd, gekleed in een lubberende vaalgele short die door zijn te wijde broekspijpen twee in veel te lange kniekousen gehulde spillebenen laat ontsnappen. Om zich van een vaste tred te verzekeren verstoppen zijn voeten zich in kolossale bergschoenen, waarvan het geklos bijna het gonzende volksrumoer weet te overstemmen. Hoogst verbaasd over de wedergeboorte van deze uit het zwart-wit tijdperk stammende Catweazle, vraag ik mij oprecht af waarom de aan zijn arm hangende ‘Lien met de mandoline’ hem niet bij zijn kledingkeuze corrigeert.

Ogenblikkelijk word ik door mijn niets ontziende geweten teruggefloten, gevoed door het besef van mijn ongegronde actie tot mensen beoordelen. Misschien ben ik diep in mijn hart wel jaloers op deze authentieke persoonlijkheid, deze niet in een hokje te plaatsen passant die zich absoluut niets aantrekt van wat anderen van hem denken. ‘Ieder mens is uniek’ luidt een van mijn ruimhartige stellingen, maar zodra een ander daar aanspraak op maakt, vang ik ogenblikkelijk aan met het creëren van een grijze massa; vooral niet afwijken van het gangbare beeld. Gebeurt dat wel, dan schakel ik blijkbaar onmiddellijk op mijn beoordelingsmodus over, het afkeuren van in mijn ogen afwijkend gedrag, zonder te beseffen dat ik hier met kleurmakers heb te maken, met mensen die hun uniciteit benutten om de samenleving veelkleurigheid te schenken, waarmee ze anderen de mogelijkheid bieden om zich aan hun eigenheid te kunnen spiegelen, aan hun bijzondere karakter dat voor mij een vast onderdeel van mijn kleurenpalet dient te vormen.

Ondertussen zie ik mijn vrouw naderen, terugkerend van het bezoek aan haar specialist. Bij het verlaten van het ziekenhuisgebouw rijst op de een of andere manier bij mij het verrassende gevoel ook een specialist te hebben bezocht. Vernieuwd inzicht?

De jongensdroom


Wie herinnert zich zijn kinderdromen over de toekomst niet, over wie en wat je worden wil? Als het om jongens gaat komen veelvuldig beroepen als politieagent of treinconducteur voorbij. Wellicht vanuit een natuurlijke behoefte om de baas over anderen te spelen, vanuit een soort aangeboren geldingsdrang. De vraag wat wil jij later worden, zal nooit worden beantwoord met: ik wil me dienstbaar maken voor de mensheid en daarom trekt het beroep van ontwikkelingswerker mij zo aan. Vanzelfsprekend wordt de kinderlijke keuze van agent of treinconducteur door een volwassene als logischer ervaren dan het zojuist genoemde alternatief. Klaarblijkelijk behoort de aantrekkingskracht van het door uniformen gesymboliseerde machtsvertoon tot de kinderlijke criteria. Deze laten zich ook gelden bij zoiets als schooltje spelen, waarbij het kind dat de rol van leerkracht vervult zich ogenblikkelijk verliest in het zoeken naar aanleidingen om strafwerk te kunnen uitdelen. Ach dat rollenspel, hoe aandoenlijk toch hoor je volwassenen denken. Maar juist dat rollenspel zegt iets over de volwassen wereld zelf.

Andersom kunnen meerderjarigen blijven steken in kinderlijke verlangens. Zou daarom een instelling als het Spoorwegmuseum bij volwassen mannen zoveel herinneringen aan platgedrukte kinderneuzen tegen etalageruiten van winkels voor modeltreintjes oproepen, waarbij het bezit van een modelspoorbaan destijds als criterium voor de vriendenkeuze werd gehanteerd?

Hoe het ook zij, de vijfentwintigjarige Pjotr uit het Poolse Katowice koesterde in zijn kinderjaren zo’n jongensdroom. Voor een bezoek aan zijn opa en oma verderop in de stad maakte hij, meestal onder begeleiding van zijn ouders, gebruik van tramlijn veertien. Een genotvolle rit van krap een kwartier, waarbij Pjotr als het even kon schuin achter de trambestuurder plaatsnam om zich te verzekeren van ruim uitzicht op de verrichtingen van de geüniformeerde man. Vol verbazing volgde hij de magische handelingen van de persoon in het met glimmende knopen getooide donkerblauwe uniform. In een voor hem onbegrijpelijke volgorde beroerde de werknemer van de Tramwaje Slaskie, zoals de naam van de vervoersmaatschappij luidde, de handels en knoppen op het glanzende dashboard. Een in Pjoters ogen soeverein machtsvertoon van de alleenheerser over dat felrode voertuig op de rails in de drukke stedelijke straten. Met het toenemen der jaren verwierf Pjotr door puur deduceren een groeiend inzicht in de logica der handelingen, waardoor hij zich uiteindelijk een volwaardig trambestuurder voelde, iemand die in staat was om zo’n rode railreus te bedienen, voer voor het verlangen later zelf het beroep van trambestuurder te kunnen uitoefenen. Dat verlangen bleef altijd bestaan, van de realisatie kwam echter weinig terecht.

Toch meende hij één keer in zijn leven die ultieme trambestuurdersbeleving te kunnen benaderen, alhoewel de daarop volgende kater de ervaren euforie behoorlijk temperde.
Na een avondje stappen ergens in de maand mei liep Pjotr enigszins beneveld door de stad in de richting van het station om daar de bus naar huis te nemen. Een paar straten voor het bereiken van zijn einddoel passeerde hij aan de overkant van de weg de in een diep duister gehulde tramremise van de Tramwaje Slaskie. De aanblik van het voor hem zo bekende bedrijfslogo op het donkere pand recht voor hem maakte een golf van nostalgische emotie los, mede gestimuleerd door het aantal tramrails dat onder de hoge deuren in de remise verdween. Vanuit een kinderlijke reactie stak hij de uitgestorven straat over en liep met wankele passen tussen een van de rails naar de remise-ingang, zich inbeeldend een tram te besturen. Nagenietend van deze emotionele ervaring leunde Pjotr met zijn linker hand tegen de poort, die zich tot zijn verbazing onder zijn gewicht langzaam opende. Traag openbaarde zich een donkere ruimte als een zich opensperrende muil van een geeuwende leeuw. In het spaarzame binnenvallende straatlicht flonkerden ter begroeting nauwelijks zichtbaar enkele felrode tramstellen als uitnodiging tot een nadere kennismaking. Verbluft bleef Pjotr een ogenblik in de deuropening staan, waarna hij verheerlijkt op de voorste tram afliep en liefkozend zijn hand over haar neus wreef. Verrukt ontdekte hij een openstaande tramdeur, waardoor het vervoersmiddel leek te fluisteren:
“Kom rustig binnen Pjotr, grijp je kans. Neem me, dan zal ik doen wat jij wil.”
Opgewonden klom Pjotr naar binnen en nestelde zich op de bestuurderszitting. Als door een bovenaardse macht aangestuurd reikte hij hoog boven zijn hoofd naar de knop waarmee hij het nummer van de tram op drieëndertig instelde, een niet bestaand lijnnummer zo hij wist. Als einddoel koos hij voor het nabij gelegen Chorzów, normaal gesproken een rit van een half uur. Vertrouwend op zijn bestuurderskunst, zoals hij die zich in zijn jeugdjaren al observerend had toegeëigend, bezigde hij de benodigde handelingen om de tram langzaam in beweging te zetten en eenmaal op straat boog hij in de richting van Chorzów af. Buiten zinnen produceerde Pjotr een triomfantelijke cowboykreet, een vanaf zijn jeugdjaren opgekropte oerschreeuw als uiting van opperst geluk. Extatisch liet hij met regelmaat de trambel rinkelen, een schel geluid dat zichzelf in de lege straten van Katowice luid echoënd versterkte.

Tot Pjotrs grote verbazing zag hij twee late voetgangers blij op het gerinkel reageren door zich met een lichte draf naar de verderop gelegen tramhalte te begeven, de arm omhoog geheven als teken dat zij mee wilden. Langzaam bracht Pjotr het tramstel tot stilstand en opende de deuren. Nog nahijgend van de sprint klommen een jonge man en vrouw naar binnen.
“Zo laat nog een tram naar Chorzów? Dat is een meevaller,” zei de jongeman verheugd tegen Pjotr.
“Ja, gratis rit van de zaak, zoek maar een plek,” antwoordde hij glimlachend.
Zodra de twee een plaats hadden gevonden zette Pjotr met een buitengewoon trots gevoel de tram weer in beweging. Tot zijn grote verbazing verzamelden zich bij de volgende halte weer enkele jongelui, die door Pjotr eveneens werden binnen gelaten. Bij de opeenvolgende haltes maakten nog meer zichtbaar verraste passagiers dankbaar gebruik van de onverwachte reismogelijkheid, een fenomeen dat Pjotr steeds meer in zijn rol als trambestuurder liet groeien.

Eenmaal in Chorzów aangekomen zette de tram koers richting het centrale marktplein, waar zich een grote tramhalte bevond waar meerdere lijnen samenkwamen. Hier wachtte Pjotr een onaangename verrassing. Bij het oprijden van het marktplein viel het tramstel plotseling stil. Niets deed het meer, de lichten op het bedieningspaneel doofden alsof de tram hiermee aangaf dat zij het nu wel genoeg vond. Zelfs de deuren lieten zich niet openen, waardoor een aantal passagiers onder het roepen van boze verwensingen aan de deuren begonnen te duwen en te trekken. Veel tijd om die te forceren werd hen niet gegeven. Met loeiende sirenes naderden rap twee politieauto’s, waaruit even later drie agenten en een burger tevoorschijn sprongen. De man in burger wist met een simpele handeling de tramdeur te openen, waarna Pjotr werd gesommeerd naar buiten te komen. Zonder ook maar een enkele toelichting duwden de agenten hem in de politieauto om daarna met hoge snelheid in de richting van het politiebureau te verdwijnen.
De passagiers ondertussen werd door de overgebleven agent te kennen gegeven dat de tramrit hier eindigde, waarna de man in burger, die in het dagelijks leven zelf trambestuurder bleek te zijn, op de bestuurderszitting plaatsnam. Na een paar woorden in een walkietalkie floepten de lichten in de tram weer aan, waarna deze langzaam haar terugreis naar de remise aanving.

Na aankomst op het politiebureau kreeg Pjotr te horen dat zijn tramrit door zijn langzame rijgedrag de aandacht van een echte trambestuurder had getrokken. Bovendien werd deze argwanend door het niet bestaande lijnnummer dat de tram voerde. Ogenblikkelijk alarmeerde de man zijn werkgever die besloot om de stroom van het traject af te halen.
De gehele verdere nacht moest Pjotr in een politiecel doorbrengen, waarna hij de volgende dag met een proces-verbaal op zak huiswaarts keerde, een euforie en een kater rijker.
Zijn liefde voor de tram werd er niet minder door. Een week later besloot hij om zich als trambestuurder te laten opleiden. Na een jaar kreeg hij een baan bij Tramwaje Slaskie, waar de leidinggevenden na alle commotie van het eerste moment nu wel om het voorval konden lachen. Als daad van humor kreeg Pjotr het traject tussen Katowice en Chorzów toegewezen, waar hij menigmaal gniffelend terugdacht aan die nacht waar het allemaal begon.