Groene vingers

Over siliconen liefde

Dat ik niet over groene vingers beschik heb ik in mijn gestaag voortschrijdende leven nog nooit als een onoverkomelijk euvel ervaren. Het heeft mij in ieder geval nooit in een onmogelijke positie gebracht. Om een voorbeeld te geven: bij een bezoek aan de huisarts heeft deze mij, na het aanhoren van mijn medische klacht, nog nooit verrast met de in artsenogen levensreddende vraag Beschikt u over groene vingers? Of een ander voorbeeld: na de enige keer in mijn leven dat ik door een agent werd staande gehouden na het negeren van een inhaalverbod, in Duitsland nota bene, luidde zijn openingszin in geen geval Haben Sie einen grünen Daumen? om vervolgens na mijn ontkennend antwoord opgelucht adem te halen, vanuit het besef slechts met een inhaalverbod te zijn geconfronteerd.

Mijn onvermogen om met groen om te gaan kwam al tot uiting in de periode dat ik nog als leerkracht op een basisschool werkte. Bloempotten met een zeer diverse inhoud sierden mijn vensterbanken, nou ja, sieren? Het rijke scala aan planten en bloemen vertoonde doorgaans, door mijn onvermogen aan verzorgingskracht, een zeer abominabele aanblik. Eigenlijk viel hun permanente toestand te omschrijven als op leven na dood. Een doorsnee hooiveld vertoonde meer levenslust dan de inhoud van mijn verzameling bloempotten. Welke goedbedoelde adviezen ik ook inwon, niets hielp. Zelfs ruime hoeveelheden Pokon en Bioflor of de toevoeging van vaste hydrovoeding als Blusana, bedoeld als pure verwennerij, mochten niet baten. Goedbedoelde collegiale opmerkingen als Ik zou de vensterbanken gewoon leegmaken joh, dan heb je meer ruimte om knutselwerkjes te etaleren lieten mijn hakken juist stevig in het zand belanden in een wanhopige toestand van zinloze volharding.

Ooit kwam mij ter ore dat vetplanten een goed alternatief konden bieden als ultieme poging om mijn klaslokaal toch een groene aanblik te schenken. Met die kennis vroeg ik de plaatselijke bloemist om nadere informatie, die mij, na het toebedelen van een meewarige blik die zoveel zei als Daar heb je weer zo’n plantenmoordenaar, mij achteloos een folder in de hand frommelde en iets mompelde als Lees dat eerst maar eens door.

Thuisgekomen sloeg mijn hart toch wel verheugd enige slagen over na het lezen van de volgende woorden:

Heb je geen groene vingers? Gaan jouw planten altijd dood? Haal dan eens een vetplant of Succulent in huis. Deze planten hebben zeer weinig water of verzorging nodig en zijn daardoor haast onverwoestbaar. De ongekroonde koningin van het overleven, dat is de vetplant. Haar officiële naam Succulent dankt ze aan het Griekse woord succus, wat sap betekent. En terecht: ze is namelijk een sappige plant, gespecialiseerd in het vasthouden van water. Dat water is voor veel soorten vetplanten van levensbelang, want oorspronkelijk komen ze voor in gebieden die worden geteisterd door droogte. Daar slagen ze er als een van de weinigen in om haast probleemloos de elementen te trotseren.

Kijk, dat is wat ik nodig had, de Succulent, mijn redder in nood. Mijn klaslokaal liet zich gemakkelijk identificeren met de woestijnachtige omgeving waarnaar de informatiefolder verwees.

De meewarige blikken van de bloemist negerend keerde ik naar zijn winkel terug en schafte een voorraad vetplanten aan die een dag later mijn klaslokaal met hun verfrissend groen opsierden. De kinderen vonden het prachtig en zelfs tegen hun kindermanier van kijken, niet alleen met de ogen maar ook met de handen, bleken de planten uitstekend opgewassen. Kortom ideale kindervrienden. Vanuit hun biologisch enthousiasme bleken de leerlingen zich tevens verantwoordelijk te voelen voor hun wel en wee en vroegen mij of zij voor de groene schepsels mochten zorgen. Geroerd door zoveel betrokkenheid stemde ik daar uiteraard in toe, hiermee het graf van deze dikke leerachtig gebladerde schepsels bezegelend. 

Vanuit hun gulle kinderharten schonken de leerlingen de niets vermoedende Succulenten niet alleen hun hartverwarmende zorgzaamheid, maar ook ruime hoeveelheden water uit de daarvoor aangeschafte plantengieter. Dat die porties niet overeenstemden met de behoeften van de doorgaans in kurkdroge omgevingen verkerende vetplanten, ontdekte ik na enige weken op het moment dat de bloempotten tot de rand toe gevuld bleken en een enkele zelfs zoveel sproeiwater kreeg toebedeeld dat zich op de grond een ruime plas overtollig vocht vormde. Het leed was toen al geleden en het vertraagde aftakelingsproces niet meer te stuiten. Gestaag veranderden de frisgroene kleuren in geelachtige bruine smurrie, hiermee het einde van een veelbelovende klassenflora aankondigend.

Uiteindelijk vond ik de oplossing in een van de over ons land verspreide geel-blauwe reuzedozen, luisterend naar de naam Ikea. Na een flinke partij slalommen belandde ik tot mijn verbazing bij een afdeling vol met rekken, rijkelijk gevuld met kunstplanten, kleine groene plantjes in kleurige potjes, die op het eerste gezicht niet van echt waren te onderscheiden. De volgende morgen waren de ahh’s en ohh’s dan ook niet van de lucht toen mijn klaslokaal zich vulde met verbaasde kinderen. De aanblik van zoveel fris groen in kleurrijke bloempotten maakte vele bewonderende reacties los.

Ik moet toegeven dat ik een drempel over moest bij de aanschaf van deze siliconen plastic creaties, maar die twijfel werd al gauw tenietgedaan door de vele voordelen die zij bleken te bieden. Geen verzorging, nooit meer vergelen of verdorren, geen wanhopige teleurstellingen meer, waardoor mijn vensterbanken zich ieder jaar weer, tot aan mijn pensioen, met haar sfeervolle kleurrijke uitstraling vulden. Zogezegd een win-win situatie.

Onlangs kwam mij een aan bovenstaande ervaring refererend voorval ter ore, een wonderlijke geschiedenis die een empathische glimlach op mijn gezicht veroorzaakte.

De Amerikaanse Caelie Wilkes beschikte al vele jaren over een voorliefde voor vetplanten. Niet zoals ik vanuit een gemakzuchtig en praktisch perspectief, nee, gewoon omdat ze van de prachtige groene kleur en volle structuur hield. ‘Gewoon een perfecte plant,’ getuigde ze. De heldergroene aanblik in combinatie met de rijkelijk gevulde bladeren, per plant verschillend gerangschikt in verrassende patronen, veroverden haar hart al geruime tijd geleden. Sinds twee jaar beschikte zij zelfs over een lievelingsplant, een prachtig exemplaar dat zij met veel liefde en aandacht verzorgde. Die groene vriend had een ereplekje voor Caelies keukenraam, een in het oog lopende plaats waar zij als een ware Succulent-koningin stond te shinen. Ter garantie van haar optimale verzorging had Caelie zelfs een compleet verzorgingsschema opgesteld, zich bewust van de vetplanteigenschap dat iedere vorm van verwennerij killing was. Wilde iemand anders zich met de verzorging bemoeien dan schoot Caelie ogenblikkelijk in het defensief. 

‘Eén keer per maand een flinke scheut water volstaat voor een vetplant,’ diende zij de bemoeial dan onverbiddelijk van repliek. 

‘In de winter kan er zelfs een droge periode ingelast worden.’

Nu na twee jaar vond Caelie de tijd rijp om haar plantaardige vriendin te verpotten, als een heuse vorm van verwennerij voor vetplanten. Met zorg zocht zij in de winkel een passende kleurrijke behuizing voor haar lievelingsplant, waarmee zij huiswaarts keerde om direct met de potverhuizing aan te vangen. Voorzichtig groef zij met haar handen de vetplant uit het zand, bang om de wortels te beschadigen. Maar hoe groot was haar deceptie bij een blik onder de rokken van haar groene vriendin. Waar zij een welige bos plantenwortels verwachtte bevonden zich slechts enkele armzalige puntige obstakels, niet van organisch materiaal, maar slechts bestaande uit ordinair plastic. Een ijselijke kreet ontsnapte haar keel bij deze afgrijselijke aanblik. De prachtige plant die zij zoveel liefde had geschonken, die groene trofee van biologisch perfectionisme waarvan zij zelfs met regelmaat de bladeren waste, bleek … een nepexemplaar. Haar benen voelden als pap, onvermogend om haar lichaamsgewicht nog verder te kunnen dragen. Ontredderd zakte Caelie langzaam door haar knieën om in verkreukelde toestand tegen een keukenkastje te blijven hangen.

Waarom ontdek ik dit nu pas? dacht ze. Waarom heb ik dit nooit gemerkt? Waarom heeft niemand anders dit ooit gemerkt?

Voor Caelie voelde het alsof ze twee jaar lang in een leugen had geleefd, alsof iedereen er vanaf wist, alsof zij de enige blinde was.

In een vlaag van onverwachte woede sprong ze overeind en begon ter controle alle overige vetplanten uit hun potten te rukken, daarmee een spoor van aarde en plantenresten scheppend. Uitgerekend haar lievelingsplant bleek het enige nepexemplaar te zijn, een ontdekking als van het op overspel betrappen van haar vriend. Siliconen liefde, haar kroonjuweel van groene adoratie bleek slechts van kunststof, een regelrechte aanslag op haar vertrouwen.

Kapsalon

Achter de geraniums zitten loont

Met het toenemen der jaren vertraagt het leven, althans worden de handelingen van de mensen trager. Het leven zelf gaat gestaag door, onafhankelijk van de leeftijdstoename van een aantal van haar deelnemers. Het trekt zich niets aan van schokkende en minder schokkende gebeurtenissen, het volgt gestaag haar jaarlijkse cyclus. Ieder etmaal wordt het dag en weer nacht, schijnt de zon of raast er een seizoensstorm. Op het voorjaar volgt de zomer, waarna de herfst en winter zich in een vast tempo aandienen en de cirkel weer rond maken.

Voor het gevoel gaat wel de tijd sneller, waardoor de dagen steeds korter lijken. ‘Is het alweer zover? De tijd glipt tussen je vingers door!’ luidt dan een veel gehoorde verzuchting, een meewarige constatering die maar al te waar blijkt.

In lang vervlogen tijden viel oud worden niet mee. Afhankelijkheid van het ondersteuningsvermogen van de eigen kinderen of het langzaam afsterven in een oude mannen- of vrouwenhuis vormden een afschrikwekkend doembeeld voor menig burger. 

In 1947 vormde de Noodwet Ouderdomsvoorziening van toenmalig minister Willem Drees dan ook als voorloper op de latere AOW een eerste aanzet tot een zeer gewenste kentering in deze situatie. Mede als gevolg hiervan is het huidige seniorenbeeld allang niet meer dat van een wegkwijnende bejaarde achter de geraniums. Reclamebeelden schotelen ons tot op hoge leeftijd levendige ouderen voor, actief in de sportclub of genietend van de veel te lang uitgestelde wereldreis.

Dat die geraniums niet helemaal vallen weg te cijferen bewijst Beppe van Lokeren in Den Haag. Een groot deel van de dag brengt zij bij het raam van haar bescheiden appartement op drie hoog door, zittend in haar speciaal aangepaste fauteuil, een gerieflijke stoel die met een aantal drukken op de knop de meest wonderlijke standen creëert en zelfs een zetje kan geven om de stoel, indien nodig, te verlaten. Sinds die verschrikkelijke tia een paar jaar geleden is Beppe niet meer wie ze was. Haar lichaam laat haar deels in de steek en geeft haar zo het gevoel nu echt bejaard te zijn. Lopen doet zij doorgaans achter een rollator, in een dusdanig traag tempo dat menig schildpad in vergelijking met Beppe tot de snellere klasse behoort. Een nieuwe levensfase die wel om herschikking vraagt.

Maar gelukkig heeft Beppe haar opgeruimde karakter weten te bewaren. Het glas is voor haar nog altijd half vol in plaats van half leeg. Met het hart op de tong, niet alleen naar anderen maar ook naar zichzelf toe, weet zij haar nieuwe leven vorm te geven, zichzelf af en toe flink beet te pakken en zich te richten op zaken die in ieder geval nog wel lukken. 

Tegenover haar woning bevindt zich sinds jaar en dag een herenkapsalon. Vroeger werd die door Sjonnie Schuitemaker gerund, een rasechte Hagenees, geboren en getogen in deze buurt en een praatpaal voor iedereen die behoefte had aan even lekker het hart luchten, in de wetenschap dat Sjonnie met een dosis ontnuchterende Haagse oneliners zijn gesprekspartner in no time met beide benen op de grond wist te krijgen. Bovendien behoorde de standaard kapselkeuze tot een eenvoudige. Een nietsvermoedende klant die al pratend door Sjonnie in de kapstoel werd uitgenodigd en ondertussen werd meegesleurd in het altijd boeiende gespreksonderwerp, kreeg onmiddellijk ongevraagd het standaard kapsel aangemeten: een opgeschoren hoofd met bovenop een pluk weelderig haar. Of in geval van beginnende of reeds vergevorderde kaalheid een hoofd als een biljartbal, veroorzaakt door een hogesnelheidstrimmer die zich kriskras een weg over de steeds glimmender schedel baande. Klanten met een afwijkende haarcoupewens dienden het gesprek voor de landing in de kappersstoel te onderbreken om Sjonnie van de persoonlijke wensen te overtuigen. Niet dat dit heel veel zin had, want de resultaten van zulke interventies leken over het algemeen verdacht veel op de standaardcoupes. Sjonnies klanten lieten zich in de buurt dan ook gemakkelijk herkennen. 

Sjonnie behoorde tot de categorie waarop de uitdrukking in het harnas sterven van toepassing was. Op een doorsnee werkochtend, de zaak lekker gevuld met klanten, hield hij middenin zijn onderhoudende betoog plotseling zijn mond, greep de kappersstoel stevig beet in een poging het onverwachte naderende onheil af te weren, sperde zijn ogen wagenwijd open en stortte onder het produceren van een onsmakelijk klinkend gereutel met een daverende klap ter aarde om vervolgens het door hem zo gewaardeerde leven met enkele naschokken te verlaten, zijn niets vermoedend publiek in stomme verbazing achterlatend. In eerste instantie reageerde niemand in de veronderstelling dat Sjonnie een verrassende poging ondernam om zijn verhaal beeldend te ondersteunen. Maar algauw drong de ernst van de situatie door, waarna enkelen een vergeefse poging ondernamen om Sjonnie te reanimeren.  

Zijn plotselinge overlijden bracht een schok in de hechte buurtgemeenschap teweeg, een toonbeeld van saamhorigheid, zich culminerend in de enorme massa die enkele dagen later een rouwstoet achter de baar vormde. Een aantal klanten droeg een groots spandoek in de geel-groene kleuren van ADO met daarop de alleszeggende tekst Sjonnie, je was een moordgozah!!!

Meer dan een half jaar bleef Sjonnies kapperszaak gesloten. Blijkbaar liet een opvolger zich niet gemakkelijk vinden. 

Na een half jaar echter kwam er letterlijk beweging in de zaak. Dagenlang werd er geschilderd en getimmerd en uiteindelijk prijkte in sierlijke letters een nieuwe naam op de glazen winkelruit: Karims Barbershop met daaronder in kleinere letters haarsnijder en barbier

Voor het mannelijk deel van de buurtbewoners was het even slikken. Wel wat anders dan de traditionele kapperspaal met rood-witte helix, de bekende spiraal die al sinds mensenheugenis werd gebruikt. In eerste instantie liep het niet zo hard met de klandizie. Een enkele nieuwsgierige wist de weg naar de modern ogende zaak te vinden, maar de meesten hadden al snel in andere buurten kapperszaken, aangekleed met de traditionele kapperssymbolen, gevonden. Van lieverlee veranderde zo het klantenbestand, omdat de zaak mensen aantrok uit andere buurten die wel van moderne kapsels en knipmethoden waren gediend, waarmee het pand zijn functie van buurtontmoetingsplek verloor.

Vanachter haar geraniums trok dit ingrijpende veranderingsproces aan Beppe van Lokeren voorbij. Beppe vormde hierover zo haar eigen gedachten, hoewel de onomkeerbaarheid van het verschijnsel wel tot haar doordrong. Geheel passend bij haar aard wilde zij toch een daad van toenadering stellen, waartoe zich al snel een gelegenheid voordeed. Meerdere malen per dag, als het even rustig was met de klandizie, zag Beppe hoe Karim een momentje voor zichzelf pakte en een sigaretje in de deuropening rookte, ondertussen voorbijgangers vriendelijk groetend. Met zijn modern geknipte donkere haren en keurig getrimde trendy baard maakte hij indruk op haar, een reden om nader kennis te maken.

Langzaam schuifelend achter haar rollator begaf zij zich op zekere dag in de richting van de barbershop aan de overkant, juist op een moment dat Karim van zijn sigaretje stond te genieten. 

‘Ha mevrouwtje,’ begroette Karim haar toen zij zich binnen gehoorsafstand bevond. ‘Zal ik u eens met een mooi mannenkapsel verwennen?’ onderwijl een olijke knipoog toevoegend, waarmee hij zijn begroeting compleet maakte.

Ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil bleek Beppe gevoelig voor deze charmante en humoristische man. Er volgde een korte uitwisseling van algemeenheden, waarna Karim besloot dat hij weer met zijn werk verder moest, wijzend op een zojuist binnentredende klant.

Karims pauzemomentjes vormden algauw een vast ijkpunt in het leven van Beppe, die dagelijks de gang naar beneden vond voor het uitwisselen van algemeenheden. Ook bij slecht weer ondernam zij de tocht naar de overbuurman die, wijzend op de weersomstandigheden, haar mee naar binnen nam voor een kopje koffie, wat op het laatst tot een vast onderdeel van hun ontmoeting uitgroeide.

Nu, inmiddels vijf jaar verder, is Karim niet meer uit Beppes leven weg te denken en ook voor Karim vormt Beppe in zijn werkdag een vertrouwd beeld, getuigend de regelmatige brede armzwaai richting haar raam met geraniums. Om nu te stellen dat de ontmoetingen zin aan Beppes leven geven gaat wat ver, wat echter hun grote waarde niet wegneemt. Zij creëren ritme en ritme is muziek, dus schenken zij Beppe blijheid.

Hoewel dat vanaf vandaag niet meer zo vanzelfsprekend blijkt. 

Meestal gebruikt Beppe de middagen voor haar gezelligheidsuitstapjes naar de overkant. Dan kan zij de ochtend aanwenden om op te starten en in huis, voor zover mogelijk, de nodige keutelwerkzaamheden te volbrengen. In de loop van de morgen heeft Beppe al menigmaal zwaaicontact met Karim, korte momenten die haar dag dan al kleuren. Zo niet vandaag. Ondanks het prachtige weer vertoont Karim zich geen moment. Sterker nog, de winkeldeur blijft de gehele ochtend gesloten, iets wat in al die vijf jaar nog nooit is gebeurd. 

Hij zal toch niet ziek zijn? denkt Beppe. Vreemd hoor, ik heb hem nog nooit ergens over horen klagen. Volgens mij is die jongen zo gezond als een vis.

‘s Middags waagt Beppe toch maar de tocht naar de overkant, ondanks de afwezigheid van enige vorm van activiteit. Eenmaal voor het winkelraam waagt zij een uitgebreide blik naar binnen, waar het alleen maar schemerdonker is en alle materialen onaangeroerd op hun plaats liggen als een niet te doorgronden raadsel. 

In de dagen die volgen wijzigt het beeld zich niet en groeit er bij Beppe een zekere vorm van ongerustheid, een onbestemd gevoel dat zich moeilijk laat definiëren. 

Op de maandagochtend van de nieuwe week komt er beweging in de status quo als twee voor Beppe onbekende mannen de winkeldeur openen en naar binnen gaan. Even later worden de winkellichten ingeschakeld en krijgt het pand algauw haar vertrouwde uitstraling, echter zonder Karim. ‘s Middags besluit Beppe poolshoogte te gaan nemen en volbrengt daartoe haar schuifeltocht naar de overkant. Een blik door het raam toont een ongebruikelijk beeld. Geen klant bevindt zich in zaak, dus ook niet in de kappersstoel. Tegen de achterwand staan allerlei dozen opgestapeld, waarachter de twee eerder waargenomen mannen druk bezig zijn met voor Beppe ondefinieerbare activiteiten. Nogal verbaasd door het onverwachte tafereel blijft ze ongegeneerd naar binnen loeren en doet zelfs nog een stap dichter naar de etalageruit. Een van de mannen voelt zich blijkbaar bespied en draait zich om, waarna hij Beppe indringend aanstaart. Die doet op haar beurt geen enkele poging om haar hoofd af te wenden, wat voor de man aanleiding is om overeind te komen en zich naar de winkeldeur te begeven.

‘Wat moet je?!’ bijt hij haar vervolgens met een stem van schuurpapier toe, nadat hij de winkeldeur met een ruk heeft geopend.

Niet goed wetend wat te antwoorden mompelt Beppe maar wat voor zich uit.

‘Nou, komt er nog wat van of blijf je daar maar wat murmelen?’

De man doet een stap over de drempel in de richting van Beppe, een handeling die nogal intimiderend overkomt.

‘Ik uh, ik zoek Karim. Ik vroeg me af of hij soms ziek is, omdat ik hem al een paar dagen niet heb gezien. Weet u, ik ken hem al zo lang en hij …’

‘Het gaat uitstekend met Karim. En nou wegwezen en laat je hier niet meer zien. Karim zal je hier ook niet meer zien,’ snauwde hij haar toe. Zonder te groeten draait de man zich om en trekt de winkeldeur met een klap dicht. Als hij ziet dat Beppe nog staat te twijfelen klopt hij driftig op het raam en maakt met zijn hand enkele wuifbewegingen om aan te geven dat zij moet verdwijnen.

Met een hoogst onaangenaam gevoel begeeft zij zich op haar weg terug. Wat een agressieve man, wat een hark van een kerel, denkt Beppe. Ze kan zich niet voorstellen dat deze hulk tot de vriendenkring van Karim behoort en heeft daarover dan ook haar duidelijke twijfels.

Enigszins tot haar geruststelling ziet Beppe de volgende dag vanachter haar geraniums met enige regelmaat klanten de zaak betreden.

Hè hè, denkt ze. Eindelijk gaan ze weer beginnen. Maar het moment van opluchting blijkt van korte duur door het toch wel opvallende verschil in klandizie. Geen enkele klant verlaat de kapperszaak met een strak geknipt kapsel of een keurig getrimde baard. Zo ze komen zo ze gaan, in veelal recordtijden van enkele minuten. In ieder geval veel te weinig tijd voor het aanmeten van een fris geknipt hoofd. Bovendien heeft een deel van het klantenbestand een hoofd als een biljartbal, niet bepaald het prototype van een kappersklant.

Beppe snapt er allemaal niets van en vindt het allemaal maar verdacht, temeer omdat menig klant ver na sluitingstijd de zaak ook nog weet te vinden.

Hier klopt helemaal niets van, denkt Beppe. Maar ik laat het er niet bij zitten hoor, ik bel de politie.

De agent aan de andere kant van de lijn staat haar vriendelijk te woord en stelt haar gerust dat het helemaal niet raar is dat zij hierover belt.

‘U bent een oplettende burger, mevrouw. Het klinkt inderdaad nogal vreemd wat u daar meent te zien. Ik zal het doorgeven aan mijn collega’s,’ verzekerde de man.

Tja, doorgeven aan mijn collega’s. Dat zal wel zoiets betekenen als ‘wij hebben wel wat beters te doen’, denkt Beppe. Maar tot haar grote verbazing stopt er de volgende middag een aantal politiebusjes voor de kapperszaak. Vliegensvlug verlaat een grote groep zwaar bewapende agenten, gekleed in kogelvrije vesten, de voertuigen en stormt naar binnen. Het lijkt allemaal wel een politieserie. Beppe kijkt haar ogen uit en vermaakt zich vanachter haar geraniums eigenlijk prima. Nog geen kwartier later wordt een groepje mannen geboeid en geblinddoekt afgevoerd in een van de busjes. Beppe meent de onaangename hulk te herkennen, de man die haar zo bruusk afpoeierde. Kort hierop worden de overige busjes gevuld met dozen en plastic vuilniszakken. Tenslotte wordt het pand vergrendeld en verzegeld en keert de rust beneden weer. 

In de inmiddels ingevallen schemer lacht het pand aan de overkant haar vriendelijk toe, alsof er nooit iets vreemds is gebeurd. Bijna voelt het voor Beppe alsof ze het hele tafereel in haar fantasie heeft waargenomen, alsof ze naar een film op tv heeft gekeken. Door haar gedachten op een idee gebracht schuifelt ze naar de tv en schakelt die in, juist op tijd om het journaal te zien. Nauwelijks terug in haar relaxfauteuil achter de geraniums ziet ze tot haar stomme verbazing beelden van haar eigen straat, waar een overmacht aan agenten de kapperszaak aan de overkant binnenvalt.

Dagenlang reeds werd er in Den Haag een reeks aan observaties uitgevoerd in een groot onderzoek naar drugshandel, waarbij het opviel dat opmerkelijk veel kale mannen korte bezoekjes aan de geobserveerde kapsalon brachten, verklaarde de voiceover.

Beppe weet niet wat ze hoort. Blijkbaar heeft zij een cruciale bijdrage aan de dagenlange observaties door de politie geleverd, houdt zij zichzelf voor. Als een soort Miss Marple.

Achter de geraniums zitten loont, bedenkt zij met een tevreden blik op het kapperspand aan de overkant, dat erbij ligt alsof Karim de volgende morgen gewoon weer zijn zaak komt openen.

De poeszoeker

Over kattenliefde

In hoeverre zijn dieren in staat tot het schenken van liefde, liefde zoals bezongen en beschreven in ontelbare liefdesliedjes en teksten? Ik vermoed dat het vaak onze eigen gevoelsprojectie op vertederend dierengedrag betreft, alhoewel ik hiervoor geen wetenschappelijk bewijs kan aandragen. Daarom beperk ik me slechts tot het uitspreken van mijn vermoeden.

Zelf ben ik opgegroeid in een gezin met, naar ik wel mag zeggen, kattenhaat. De alarmkreet kat in de tuin resulteerde ontegenzeggelijk in een familiestormloop bedoeld als gemeenschappelijke aanval, een venijnig agressieve groepsreactie als na een wespensteek in een week lichaamsdeel. Bij menig kat zal deze intimiderende reactie destijds in een levenslang trauma hebben geresulteerd, alhoewel deze veronderstelling niet gestaafd werd door hun regelmatige terugkeer in onze tuin, wat mijns inziens ook iets zegt over het volhardend eigenwijze karakter van dit zo alom gewaardeerde knuffeldier.

Wat wij kattenliefde noemen werkt over het algemeen toch anders dan bij mensenvriendschappen. Gedurende een korte periode investeren om er dan voor langere tijd op te kunnen teren geldt geenszins voor een doorsnee kat. Die eist zijn dagelijkse aandacht en toewijding op. Geen moment kan zomaar voorbijgaan zonder hem erbij te betrekken, uiteraard op voorwaarde dat het wel op zijn eigen kattenmanier geschiedt, gekenmerkt door een grote mate van arrogantie en egocentrisme. 

Een goed voorbeeld vormt het ochtendritueel van de kat van mijn jongste dochter destijds, een overigens alleraardigst beestje tot wiens bezit ik me ooit door haar op slinkse wijze heb laten verleiden. Zodra ik slaperig (de ochtend is niet mijn sterkste moment) en onzeker balancerend op blote voeten de trap naar beneden afdaalde, sprong het diertje voor mijn voeten om mijn wankele pad met opgestoken staart en al kopjes gevend te doorkruisen, daarbij een spingeluid fabricerend vergelijkbaar met een laag overvliegend sportvliegtuigje. Halverwege de trap besloot het beest altijd weer onverwacht om zich op mijn voeten te vlijen, daarbij fel in mijn tenen bijtend als uiting van zijn ongenoegen over het feit dat het vullen van zijn voederbakje wel erg lang op zich liet wachten. Dat ik nooit met een gruwelijke doodsklap ter aarde ben gestort mag tot op de dag van vandaag een waar godswonder heten. 

Het grootste bewijs van arrogantie leverde het diertje bij terugkomst van vakantie. Tijdens die periode van afwezigheid zorgde de buurvrouw, zelf een toegewijd kattenbezitter, ervoor dat ons huisdier niets te kort kwam. Dus voldoende aandacht en voldoende voedsel. Echter vanaf het eerste moment na thuiskomst vertoonde hij uit pure nijd een gespleten gedrag van overdreven aandacht in de vorm van kopjes geven, op schoot kruipen of het met toegeknepen ogen toebedelen van liefdevolle blikken, tegenover het compleet negeren van welgemeende aandacht onzerzijds, een gemoedstoestand die hij soms dagenlang volhield.

Dat er aan kattenbezit een uitermate duur prijskaartje kan hangen bewezen Nolan Jonker en zijn vriendin, die in Rijswijk een ruim appartement aan de Sir Winston Churchilllaan bewonen. Nog niet zo lang samenwonend koesterden beiden een huisdierenwens, waarbij al geruime tijd tussen een hond en een kat werd getwijfeld. Uiteindelijk viel de keuze op een kat, omdat die naar horen zeggen beter bestand was tegen alleen zijn. Als werkend jong stel waren zij de gehele dag van huis. Daarbij kwam dat zij op de zesde etage woonden, geen ideale locatie voor een buitenkat. Na rijp overleg en inwinning van de nodige informatie werd tot de aanschaf van een dure raskat besloten en viel de keuze op een Savannah, een schitterend dier met een prachtige tekening in de vacht, waarvoor beiden als een blok vielen en die zijn plek in huis al binnen enkele dagen wist te veroveren, of liever gezegd opeiste. 

Iedere werkdag, vanaf het eerste moment na thuiskomst, vroeg het diertje, na een dag van eenzaamheid, onverschrokken om aandacht en wilde bij alles worden betrokken. Of het nu om eten koken, stofzuigen of tv-kijken ging, de Savannah eiste zijn plaats op en kreeg die ruimschoots toebedeeld, een aanspraak overigens waarin beiden van harte meegingen. Slechts één enkel doembeeld overschaduwde het kattengeluk: een open raam of buitendeur. Het idee van een nieuwsgierige ontsnapte raskat deed hen de koude rillingen over de rug lopen, een beeld waar zij liever niet aan dachten.

Toch gebeurde het op een avond, één moment van onachtzaamheid, waarin de Savannah zijn kans schoon zag om de wereld te gaan ontdekken.

Thuisgekomen na zijn wekelijkse kaartavond met vrienden constateerde Nolan dat zijn vriendin onder de douche stond, een standaardsituatie waarbij de kat normaal gesproken in zijn speelkamer werd opgesloten, puur uit veiligheidsoverwegingen. 

Aangetrokken door de heldere sterrenhemel ontsloot Nolan de buitendeur en betrad het balkon om daar van dit prachtige natuurverschijnsel te genieten, een introspectiemoment van slechts korte duur, ruw verstoord door een ijselijke gil uit de mond van zijn vriendin die zojuist de doucheruimte verliet. Verschrikt omkijkend zag hij nog net een schim van de Savannah voorbij schieten, een bliksemsnelle actie waarmee die zijn kans om de wereld te ontdekken ten volle aangreep.

‘Doe iets man, pak hem dan, laat hem niet ontsnappen!’ krijste zijn vriendin. Een wanhoopskreet die veel te laat kwam, omdat de dure raskat al lang in het duister van het belendende balkon was verdwenen.

Razendsnel spoedde Nolan zich naar binnen, griste een zaklamp uit een la en zette de achtervolging in, daarbij moeizaam over de balustrade van de buren klimmend. Van de dure Savannah echter was geen spoor te ontdekken. Vermoedelijk oogde het verblijf op het volgende balkon te aantrekkelijk om af te slaan, een gedachtegang die Nolan blijkbaar kon volgen gezien zijn beklimming van de volgende balustrade. 

Voor buitenstaanders leverde de aanblik van deze nogal vreemd ogende klimpartij een wellicht verontrustende aanblik op. In ieder geval voor een van de overbuurvrouwen die, een brute inbraak veronderstellend, direct 112 belde. Juist op het moment dat Nolan zijn in een hoek van het laatste balkon gekropen huisdier wist te vangen, belden twee agenten aan om de inbraakmelding te controleren. Midden in de toelichting van zijn vriendin betrad Nolan de woonkamer, met in zijn armen een hevig protesterende Savannah die het, bij de aanblik van de twee wetsdienaars, op een hevige blaaspartij zette, zo zijn teleurstelling over het mislukte avontuur uitend.

Het verhaal werd door de agenten uitgebreid geregistreerd. Zo’n uitzonderlijke gebeurtenis leek hun de moeite waard om voor het nageslacht te bewaren. Alzo zoekend in Nolans persoonsgegevens ontdekte de schrijvende diender een nogal delicate aantekening achter diens naam.

‘Meneer Jonker, ik zie hier in mijn administratie dat u nogal wat onbetaalde verkeersboetes hebt openstaan.’

‘Ja, dat zou best kunnen,’ mompelde Nolan onzeker. ‘Ik ben misschien weleens vergeten om er een te betalen.’

Met verbaasde twinkelogen richtte de agent eerst zijn blik op zijn collega en keek toen naar Nolan.

‘Er één betalen?’ reageerde hij, nauwelijks in staat om zijn lachen te onderdrukken. ‘Er één betalen, zegt u? Nou, dat aantal van één klopt vermoedelijk niet. Het gaat namelijk om een bedrag van €2500. Dat lijkt me niet bepaald een gevalletje van een keertje tien kilometer te hard rijden.’

Met een rood hoofd stamelde Nolan wat onverstaanbare klanken, daarbij schuins een blik naar zijn hoogst verbaasde vriendin werpend.

‘Ik denk dat u maar even mee moet komen naar het bureau, dan kunnen we deze kwestie verder afhandelen,’ besloot de agent van zijn stoel opstaand om de daad bij het woord te voegen.

Vanaf dat moment kreeg het begrip dure raskat voor Nolan een geheel andere betekenis.

Zie ik wel wat ik denk te zien?

Een bezoek aan een verzorgingstehuis kan soms voelen als een bezoek aan een cultureel centrum waar de laatste hand wordt gelegd aan levenskunstwerken vanuit een onbekend concept. Onbekend om de simpele reden niet aanwezig te zijn geweest bij de ontwerpfase.

Doorgaans vriendelijk ogende creaties, veelal getekend door de tand des tijds, maken deel uit van de waardevolle collectie waaruit de intrigerende expositie is opgebouwd. Een indrukwekkende tentoonspreiding van ogenschijnlijke onschuld, klaar voor de finishing touch. 

Die ogenschijnlijke onschuld kan zich soms op een verrassende wijze openbaren, denk maar aan de humoristische beschrijving door Jonas Jonasson van de wederwaardigheden van de honderdjarige man die uit het raam klom en verdween. Toegegeven, de waarheid wordt in dit relaas enig geweld aangedaan, wat echter niet de indruk wegneemt dat het onbekende concept veelal tot onverwachte kunstwerken kan leiden onder het motto: zie ik wel wat ik denk te zien?

In de ontwerpfase of tijdens de uitvoering kunnen er tal van ongewenste onregelmatigheden of zelfs regelrechte fouten optreden die een permanente of latent sluimerende bedreiging vormen voor het uiteindelijke resultaat. 

Zo werd ik onlangs geconfronteerd met het verrassende levenskunstwerk van de onopvallende grijze muis Guus Frankenheim, een door het leven aangetaste tachtiger uit het kleine Brabantse dorpje Lierop die zich doorgaans in een traag bejaardentempo verplaatst, daarbij gebruik makend van een scootmobiel waarmee zijn aanwezigheid geheel verloren gaat in de huidige snelle samenleving, zelfs in zo’n gehucht als Lierop. Zijn levenslange ongezonde werkomstandigheden laten zich heden ten dage uitbetalen in een gebrekkig lichaam, gedomineerd door fnuikende kortademigheid. Guus omarmt dan ook van harte de Amerikaanse uitvinder van de scootmobiel Allan R. Thieme, die hem in staat stelt zijn huis, waar hij bijna zijn gehele leven woont, te kunnen verlaten voor kleine uitstapjes of een rondrit door zijn woonwijk. 

Guus behoort tot de kunstwerken die nagenoeg onmerkbaar traag worden vormgegeven door een sluimerende frustratie, een onderliggende emotie die het persoonlijke leven doordesemt als thee, uitgeschonken in een kopje met zeepresten, een nagenoeg onopvallende bijsmaak waarvan de uitwerking wel degelijk wordt ondervonden.

Als schoolgaande arbeiderszoon doorkruiste hij in zijn jeugdjaren dagelijks de woonwijk van de zogenaamd beter gesitueerden, de upper ten, levend in riante woningen en herkenbaar aan de, in de ogen van Guus, ballenkledij waarmee zij zich onderscheidden van de pauperklasse waartoe Guus behoorde. Normaal gesproken handelen kinderen op die jonge leeftijd ruimdenkend, zich nog onbewust van de vooroordelen die hun ouders hanteren. Een klein groepje koorballetjes echter bleek zich al op zeer jonge leeftijd bewust van hun standenverschil en de kaste waartoe zij behoorden, zich uitend in afwijzend gedrag richting Guus dat zich al spoedig als pesterij liet omschrijven. Een geliefd pressiemiddel vormde de katapult, een cultwapen waarmee het groepje een waar schrikbewind onderhield. Met name zwakkeren en minder bedeelden werden zo geterroriseerd en gedwongen tot vermijdingsgedrag of het opvolgen van intimiderende opdrachten, waarbij het betalen van een soort snoepcontributie tot hun favorieten behoorde. Ook Guus vormde zo’n pestobject. Bij gebrek aan middelen voor snoepcontributie zocht hij zijn heil in het zoveel mogelijk vermijden van de groep kwelgeesten, een strategie die maar ten dele lukte daar de koorballetjes zich bewust waren van Guus’ noodzaak gebruik te maken van de villawijkroute, waar zij met regelmaat in hindernis lagen om hem met hun katapulten te bestoken.

Je zou denken het zijn maar jeugdervaringen, iets van zoveel jaren geleden, slechts een vage herinnering uit een oude tijd waarin het leven er geheel anders uitzag, met inmiddels een volwassen leven als bufferzone, die deze jeugdige beelden tot een wazige schim uit verre tijden reduceert. Maar niets is minder waar. Blijkbaar fungeren de jeugdervaringen in zijn inmiddels hoogbejaarde leven nog immer als een onbewust sturingsmechanisme, zoals de automatische veiligheidscorrectie in een moderne auto bij het mogelijk in slaap vallen van haar chauffeur. De referentie aan enige vorm van materiële welvarendheid of daaruit voortvloeiende arrogantie maakt nog steeds een jeugdige opstandigheid in Guus wakker, een adrenaline-explosie die hem zijn hoge leeftijd onmiddellijk doet vergeten en om actie smeekt. Vanuit het standpunt vuur moet met vuur worden bestreden heeft hij zich een voorraad katapulten aangelegd met bijbehorende loden balletjes, waarmee een flinke klassenoorlog kan worden uitgevochten. 

In zijn achter dichte bosschage verscholen tuin heeft hij zich gespecialiseerd in het zo onopvallend mogelijk hanteren van het gehate cultwapen. Vanuit zijn scootmobiel is Guus in staat om meedogenloos schade aan te richten, gevolgd door een bliksemsnelle katapult verstopactie, in snelheid te vergelijken met beruchte revolverhelden uit beroemde westerns als Gunfight at the O.K. Corral of Jesse James Northfield Bank Robbery. Een speciaal hiertoe ontwikkeld stuurtasje met handige verstopgleuf, in combinatie met het opzetten van een uitgestreken tronie, maken Guus nagenoeg ongrijpbaar. 

Zo kan een agressief parkerende suv-bestuurder bij terugkeer rekenen op een verbrijzelde voorruit of een nuffig niet groetend naaldhakkentype in namaakbont, trippelend naast een irritant keffende Chihuahua met hoogmoedswaanzin, bij thuiskomst een vernietigde woonkamerruit aantreffen. Afstanden spelen hierbij geen rol, daar Guus die met zijn keur aan katapulten zonder problemen kan overbruggen.

Inmiddels bereiken zijn vergeldingsacties al maandenlang de media, die van een ware terreurgolf spreken onder vermelding van de geuzennaam de serieslingerschieter

‘Hoe bestaat het dat ons dorp al maandenlang in de ban is van deze vorm van zinloos geweld, zonder ook maar een enkel vermoeden van motieven of een daderprofiel,’ schreeuwen de kranten.

Toch wordt er op een avond, onder luid deurgebonk, onophoudelijk aan de bel van Guus getrokken. Zoals gewoonlijk duurt het geruime tijd voordat hij de voordeur heeft bereikt. Na opening dringt er met veel kabaal een heuse politiemacht van vijf man zijn huis binnen die, na een korte speurtocht, een voorraad katapulten en bijbehorende loden balletjes aantreft als voldoende bewijs voor het vinden van de vermoedelijke dader, die na zijn ogenblikkelijke arrestatie onder grote belangstelling van buurtbewoners naar het politiebureau wordt afgevoerd.

Tot op heden houdt Guus de kaken stijf op elkaar, zich verbazend over zoveel onrecht. De kranten op hun beurt spreken verbijsterd over de daderleeftijd, voluit speculerend over zijn motieven. Hun gevolgtrekking luidt algauw:

‘Waar moet het in deze maatschappij heen als zelfs de oudere generatie zich te buiten gaat aan roekeloosheid en zinloos geweld?’

Ach ja, zien ze wel wat ze denken te zien?

Bericht uit het hiernamaals

De negentigjarige Max Brevet uit het Zuid-Franse Montpellier beschikt sinds kort over een kleurrijk verhaal om te delen met wie het maar horen wil.

Max behoort tot de categorie mensen die zijn hele leven in dezelfde plaats woonde, waar hij altijd hetzelfde beroep uitoefende, slechts één echtgenote versleet waarvan hij ook nog eens zielsveel hield, nooit op vakantie ging vanuit de overtuiging dat zijn eigen woonplaats al mooi genoeg was, kortom een in de ogen van anderen saai leven leed terwijl hij zelf nooit anders zou hebben gewenst.

Na het overlijden van zijn vrouw Laurence, de echtgenote waarmee hij 65 jaar lang een hecht huwelijkskoppel vormde, resten de vier grauwe muren van zijn appartementje ‘s morgens bij het ontwaken nog slechts als zijn enige gesprekspartners. Na haar lange ziekbed, waarbij Max zijn vrouw op het laatst tweemaal per dag in het ziekenhuis opzocht, overvalt de dood hem allerminst, geheel tegenstrijdig met wat men in zo’n situatie zou verwachten. Een gevoel van vertrouwde berusting maakt al vele jaren deel uit van zijn leven, een levenshouding die Max nooit bewust koos, maar zich gaandeweg een vaste plaats in zijn leven veroverde, een vanzelfsprekende aanwezigheid als van een goede bekende, als van een dierbare vriend die hem aanmoedigt het leven te nemen zoals het zich aanbiedt. En daartoe hoort ook het overlijden van Laurence.

Het leven nemen zoals het komt. Geen instelling die een grauwsluier over zijn levensdagen drapeert, integendeel. Een gereedschap waarmee hij zijn dagen naar eigen inzicht kan kleuren en tegenslagen en rampspoed op een natuurlijke wijze weet in te voegen, zoals bijvoorbeeld bij het overlijden van hun enige dochtertje. Een bron van pijnlijk verdriet en een knagend gevoel van hevig gemis. Maar anderzijds de creatie van een onmetelijke hoeveelheid cement in hun leven, een bindmiddel als een stevige ondersteuning van hun liefdesband, waardoor dodelijke bitterheid geen kans kreeg en het leven kon worden verder geleefd zoals bij het omslaan van een pagina in een indrukwekkend boek, waarvan de afloop zich als een mystieke geschiedenis onvoorspelbaar verschuilt tussen de wazige beelden van haar toekomst. 

Na de dood van Laurence ontwikkelde Max een nieuw ritme in zijn leven en wandelt hij nu iedere ochtend na zijn schamel ontbijt naar het Stadscafé de la Marie enkele straten verderop, waar hij samen met uitbater Jean enkele koppen koffie nuttigt, onder het uitwisselen van de laatste nieuwtjes.

Als vanzelfsprekend schuifelt hij daarna in de richting van zijn oude vriend Louis, die hij nog kent van zijn visuitjes van weleer. ‘s Morgens voor dag en dauw vertrokken zij dan om met een hele groep lotgenoten een dag lang te gaan vissen op de Middellandse Zee, een sportieve herinnering die inmiddels tot een ver verleden behoort. Toch delen beiden nog steeds de liefde voor de hengelsport, want zodra Louis zijn hoogbejaarde maat ziet naderen, pakt deze de twee in de gang gereedstaande hengels en begeven zij zich naar de smalle vaart even verderop om hun hengels met geroutineerde bewegingen het wateroppervlak te laten beroeren. Een enkele keer smaken zij het genoegen een onfortuinlijke vis uit het water te trekken om die vervolgens, na het uitwisselen van het nodige visserslatijn, terug te werpen in zijn natte habitat.

Bij terugkeer vordert de middag al in ruime mate, een waarneming die steevast bij Jean thuis met enkele glazen goed te drinken huiswijn wordt gevierd.

Tegen vijven besluit Max eindelijk om de korte terugweg naar huis aan te vangen, waar hij even later een in theedoeken gewikkeld warm pannetje eten op de stoep aantreft. Als een vast ritueel, benieuwd naar de welriekende inhoud, pakt Max het bundeltje op tafel uit om daarna verwachtingsvol het deksel te lichten, waardoor zijn aanzienlijke neus de inspectie kan voltooien. Met een voldaan gevoel pakt hij een bord en bestek en zet zich dan met een brede glimlach aan tafel om te genieten van buurvrouw Julia’s dagelijkse blijk van liefdevolle nabuurschap.

Al met al verglijden zo de dagen op een ogenschijnlijk kleurloze manier, maar voor Max voelen zij als een comfortabele villa, een huis waarnaar je na een dag afwezigheid al terug verlangt.

Als een motor met een flink aantal korrels zand begint het voor Max zo aangename levensritme plotseling te haperen. Een toenemende pijn in de maagstreek, die zich na een aantal dagen als een krampenorgie manifesteert, verhindert zijn dagelijkse gang van zaken en maakt het onmogelijk om zijn pannetje eten te verorberen, tot grote bezorgdheid van buurvrouw Julia die dan ook direct de huisarts inschakelt. Met spoed wordt Max in het ziekenhuis opgenomen en diezelfde dag nog geopereerd, waarna spannende weken volgen. Het leven van Max hangt aan een zijden draadje. Maar Max blijkt een taaie en knapt na enkele weken zienderogen op, om kort daarna als herboren thuis te komen, waar buurvrouw Julia met nieuw elan haar verzorgende taak van beschermengel oppakt. Ook Max herpakt zijn vertrouwde oude ritme en is weer dagelijks bij Stadscafé de la Marie te vinden en ook met Louis werpt hij weer menig hengeltje uit.

Totdat er op een dag op de mat bij Max’ voordeur wel een heel opmerkelijk bericht uit het hiernamaals ligt. Een envelop met daarop het vertrouwde logo van het kortgeleden door hem verlaten ziekenhuis bevat een bericht met de aankondiging van zijn overlijdensdatum. De financiële afdeling van het ziekenhuis schrijft dat hij daar op 27 december was overleden en dat er voorwerpen zijn bewaard die toebehoren aan de overledene, met de vraag of hij zijn bezittingen wil komen ophalen.

Even nog denkt Max dat het hier om een verlate 1 aprilgrap gaat. Zo snel als zijn stramme benen het toelaten haast hij zich naar buurvrouw Julia die, afgaand op zijn verhitte gezicht, ogenblikkelijk naar de telefoon grijpt om de hulpdienst te bellen.

‘Nee, nee, Julia, niet doen,’ gebiedt Max zijn buurvrouw. ‘Ik wil je alleen een aankondiging uit het hiernamaals tonen. Moet je kijken. Ik heb een persoonlijke brief ontvangen waarin mijn eigen overlijden wordt aangekondigd. Zou het ooit in je hoofd opkomen om een brief aan een dode te sturen? Eigenlijk kan ik er wel om lachen,’ voegde hij er met een schorre schaterlach aan toe. ‘Voor een lijk doe ik het best goed, vind je niet Julia?’ Waarna beiden in een onbedaarlijke lachbui uitbarsten.

Geheel volgens zijn filosofie van vertrouwde berusting, van het leven te nemen zoals het komt, besluit Max om geen formele klacht bij het ziekenhuis in te dienen.

‘De advocaten hebben al werk zat, dit heeft mij geen kwaad gedaan,’ oordeelt hij olijk schertsend.

Wel stuurt hij een brief naar het ziekenhuis om hen op hun domme fout te wijzen. Tot op heden heeft hij hierop geen antwoord ontvangen.

Het busritje

Twee handen op één buik betekent dat degenen om wie het gaat het altijd met elkaar eens zijn, heel goed met elkaar kunnen opschieten en elkaar altijd steunen. De uitdrukking verwijst naar de twee handen van eenzelfde persoon die altijd met elkaar in harmonie verkeren. 

Daar waar het de relatie met haar oma betrof, maakte Carlette uit Haarlem vanaf haar eerste bewuste levensmomenten ontegenzeggelijk aanspraak op dit gezegde. Iedere dag reisde zij samen met haar moeder per bus richting Zandvoort, waar oma op een steenworp afstand van het Noordzeestrand een rustiek witgepleisterd huisje bewoonde. Met een gerust hart vertrouwde Janny, haar moeder die in Zandvoort in de zorginstelling Huis in de Duinen werkte, kleindochter Carlette aan de liefdevolle zorg van oma toe, die deze taak met grote passie en toewijding invulde. En nadat Carlette de schoolgaande leeftijd bereikte viel als vanzelfsprekend de keuze op een basisschool in Zandvoort, een logische optie in verband met de zorggarantie van oma. 

Deze beschikte over een keur aan eigenschappen waarop een collega kleinkind meer dan jaloers zou zijn, waardoor Carlette het kleine witte huisje in de buurt van het strand als haar tweede thuis ervoer. Of het nu ravotten op het strand of een regelrechte roddelpartij over jongens uit de klas betrof, ondanks haar 86 jaren draaide oma haar hand er niet voor om, alsof zij zelf nog die jeugdige leeftijd bezat.

Deze situatie hield stand tot het moment waarop Carlette zich vol overgave in haar puberteit stortte, de periode waarin haar Zandvoortse basisschool voor het Haarlemse voortgezet onderwijs werd ingeruild. Moeder Janny vond ondertussen een baan in Haarlem om zo de zorg en opvang van haar dochter veilig te stellen. Natuurlijk miste Carlette het dagelijkse contact met haar oma. Aan de andere kant leverde het voortgezet onderwijs de nodige uitdagingen, die veel van haar aandacht opslokten. 

Bovendien had Janny met haar dochters volledige instemming voor een nieuwe huisgenoot gezorgd, een buitengewoon lieve hond van het merk vuilnisbak dat luisterde naar de naam Toon. Naar algauw bleek een uitermate vrolijk en aanhankelijk beestje en voor Carlette een belangrijk doel om zich na schooltijd zo snel mogelijk naar huis te spoeden, meestal in gezelschap van een paar vriendinnen die zich maar al te graag over het zwarte kwispelbeestje ontfermden. 

Tijdens het uitlaten bleek een hondenriem een overbodig bindmiddel, daar Toon niet van de zijde van Carlette week. Met het hoofd schuin omhoog las hij permanent de lichaamstaal van zijn baasje, vaak een tennisballetje weggooiend, dat vol dartelplezier in een oogwenk werd teruggebracht. Natuurlijk was het hem ook om de beloning in de vorm van een hondenkoekje te doen. Al gauw groeiden Carlette en haar viervoeter tot een twee-eenheid uit: waar de een liep bevond ook de ander zich.

Overdag, als Carlette naar school was, vlijde Toon zich behaaglijk op de langharige voordeurmat in afwachting van de terugkeer van zijn baasje, een plek die hij nauwelijks verliet. 

Tijdens haar veelvuldige busritten met lijn 81 naar Zandvoort met als doel een bezoek aan het witgepleisterde huisje van oma waar zij zoveel gezellige momenten had gekend, week Toon geen moment van haar zijde. Vanaf de eerste ontmoeting tussen oma en Toon voelde laatstgenoemde met een uitzonderlijke fijngevoeligheid de bijzondere relatie tussen Carlette en haar oma aan, waarmee de trouwe viervoeter als een vanzelfsprekendheid de hoogbejaarde vrouw een ruime plek in zijn hondenhart gunde. Bovendien groeide het Zandvoortse strand al snel tot een geweldige speelplek uit, waar oma zich vol overtuiging niet onbetuigd liet, uiteraard binnen de grenzen van haar bejaarde vermogen.

Carlette zat met haar zestien jaren inmiddels in de vierde klas van het voortgezet onderwijs, het schooljaar waarin zij voor een uitwisselingsproject met een Franse school enkele dagen naar Parijs ging. Hoe vertelde je in hondentaal wat er gaande was? Vertrouwend op haar moeder als plaatsvervanger vertrok Carlette al vroeg op een dinsdagmorgen naar school, uitgezwaaid door haar twee huisgenoten. Bij Toon betekende dat uitgebreid kwispelen met zijn minimale staart. Een koddig gezicht daar hij het gebrek aan een flinke staart compenseerde met een hevig schudden van het achterlijf, zo de suggestie wekkend over een volwaardige kwispelaar te beschikken. Buiten het feit dat Carlette nogal vroeg het huis verliet, vermoedde Toon geen enkele afwijking van de dagelijkse gang van zaken. Zodra de voordeur zich sloot, vlijde hij zich op zijn vertrouwde plekje bij de voordeur neer, in afwachting van de terugkeer van zijn baasje. 

Op het einde van de middag daalde er dan ook een zenuwachtige onrust over het huisdier bij het uitblijven van Carlettes terugkeer. Hoeveel liefdevolle aandacht Janny hem ook probeerde te schenken, Toon week niet van de vertrouwde deurmat in de verwachting dat zijn baasje ieder moment in de deuropening zou verschijnen. 

Het geluid van de deurbel deed hem dan ook verwachtingsvol opschrikken. Met het hondenhoofd schuin omhoog schoof hij iets naar achteren om Janny de gelegenheid te bieden de deur te openen. Geheel tegen zijn verwachting in verscheen een druk gebarende buurvrouw, die met een nogal nerveus verhaal om Janny’s assistentie vroeg. Met de inschatting snel terug te keren liet Janny de deur op een kier staan, voor Toon een niet te negeren uitnodiging om zijn baasje te gaan zoeken. 

Carlettes verblijfplaats vermoedend stapte Toon kordaat de deur uit op weg naar het NS-station, op enkele minuten loopafstand. Precies op tijd arriveerde hij bij de juiste bushalte, waar hij zich als vanzelfsprekend toegang tot lijn 81 richting Zandvoort verschafte, om zich als vanouds onder een van de banken neer te vlijen.

Al snel kregen enkele oplettende passagiers in de gaten dat Toon zich geheel zonder begeleiding op reis had begeven. Per telefoon schakelden zij de dierenambulance van Zandvoort in, die een kleine 25 minuten later inderdaad bij de eindhalte stond te wachten. Echter op het moment dat de deuren zich openden schoot Toon als door een springveer weggeschoten in de richting van het Noordzeestrand. Snel klommen de ambulancemedewerkers in hun gereedstaande auto en zagen even later hoe de onverschrokken hond, aangekomen bij een schattig witgepleisterd huisje, bij de voordeur ging zitten om het vervolgens op een luid blaffen te zetten. Na enige tellen werd de voordeur door een hoogbejaarde vrouw geopend, die de luidblaffende viervoeter direct herkende. Snel glipte Toon door de deur naar binnen op zoek naar Carlette. Oma begreep direct hoe de vork in de steel zat en stelde het ongeruste diertje op zijn gemak, waarna zij Janny per telefoon informeerde dat Toon zich in goede gezondheid bij haar bevond. 

Met zijn hondentrouw bereikte Toon de voorpagina van de plaatselijke krant, mede door de onuitwisbare indruk die hij op het ambulancepersoneel had gemaakt. ‘Toon, de trouwe Haarlemse viervoeter’ kopte de krant boven een sappig verslag van zijn dappere daad. 

Bij terugkomst van haar schoolexcursie werd Carlette tijdens het uitlaten van Toon menig keer door plaatsgenoten aangeklampt met het verzoek om een sappig verslag van Tommy’s heldendaad.