Môage

Het belang van regelmatig bewegen wordt algemeen onderschreven, al brengt niet iedereen deze waarde even gewichtig in de praktijk. Bij dat regelmatig bewegen tellen niet zozeer de topsport-normen. Een gewoon wandelingetje geldt ook al als een goede onderhoudsbeurt. Eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat ik me het meest tot die laatste categorie voel aangetrokken. Inmiddels behoort een verfrissende wandeling of een ontspannen fietstochtje tot mijn dagelijkse ritueel.

Dat ik niet de enige ben blijkt uit het aanzienlijke aantal gelijkgestemden dat ik op deze tochten ontmoet. Er wordt heel wat afgejogd, geskeelerd, gewielrend, gemountainbiked en gesnelwandeld. En dan heb ik het nog niet eens over de vele afgeleiden, zoals die rijdende crosstrainer waarbij de gebruiker met een verhit hoofd op een soort monsterstep danst. Of die langlaufer op rolletjes, die de halve rijweg benut om zijn snelheid op te bouwen en op peil te houden.

Laatst ontdekte ik in de wijdsheid van de Eempolder plotseling een oranje vlaggetje, dat gezwind boven een rietkraag vloog. Een paar tellen later schoot een bijbehorende, aerodynamisch gevormde zeepkist om de bocht tevoorschijn, die mij met een enorme snelheid in tegenovergestelde richting passeerde, mij daarmee een sociale toenaderingspoging in de vorm van een groet ontnemend. Want het slagen van dat laatste schept wel saamhorigheid, maakt niet uit tot welke bewegingscatechorie men behoort. Een simpele groet, al is het maar een achteloos ‘môage’, creëert toch een vorm van verbondenheid, van ‘met hetzelfde bezig zijn’, ongeacht of ik nu een fanatieke hardloper ontmoet of een langzaam schuifelend vrouwtje, dat juist haar groene poepzakje tevoorschijn tovert om de vers geproduceerde warme chocoladetoren van haar nuffige chihuahua op te ruimen.

Gaandeweg de jaren word ik bij het groeten steeds handiger met het inschatten van mijn slagingskansen, ingegeven door de lichaamstaal van de ander, waaruit ik kan opmaken of mijn ‘môage’ zal worden beantwoord.

Een wanhopig verloren groep buitenstaanders vormt de airpod-junkie, de sporter of wandelaar met van die witte uitgegroeide gehoorbeentjes. Totaal niet gericht op het opvangen van omgevingsgeluid, in tegendeel. Deze gehoorbeentjes zijn er juist om elke geluidstrilling van buitenaf te weren, door het creëren van een nieuwe geluidsbeleving in een zelfgekozen sfeer. Deze verslaafden kenmerken zich door een holle blik in de verte, gericht op de nieuwe wereld die zij tijdelijk in hun geest creëren. Om de een of andere reden dringt zich bij hun passage altijd weer het vervreemdende beeld van een zombie op. Het leeft en toch ook weer niet.

Heel soms, echt heel soms, tref ik een junkie die nog dicht bij de echte wereld staat, herkenbaar aan de kijkrichting van zijn of haar ogen. Draaien die, in de paar seconden van toenadering, in mijn richting, dan bestaat de kans dat mijn ‘môage’ wordt beantwoord met een hoofdknik of zelfs een verward ‘hai’. Ik ben er inmiddels achter dat die reactie niet door mijn stemgeluid wordt ingegeven, maar slechts door de beweging van mijn mond, die in het brein van de ander de connectie legt met de wetenschap ‘dit hoort bij geluid’.

Het meest wereldvreemde voorbeeld van een airpod-junkie trof ik aan op de parkeerplaats bij de Korte Duinen in Soest. Kort daarvoor passeerde de vrouw van middelbare leeftijd mij, juist op het moment dat ik een imposante heksenkring in de bosschage naast het wandelpad had ontdekt en uitgebreid stond te bestuderen. Uit haar samengeknepen-lippen-mond ontsnapte een monotoon gezoem als van een sjamaan en haar wazige oogopslag verried dat zij helemaal ‘in het moment’ was. Gefascineerd door haar zwevende tred observeerde ik in een moment van opperste verbazing de mediterende navelstaarder, waarna het mij, zij het met moeite, lukte om me weer op de heksenkring te concentreren. Toen ik even later de parkeerplaats betrad ontdekte ik dat zij bij haar auto, die pal naast de mijne stond, haar wandelschoenen afklopte. Blijkbaar was zij weer op aarde geland.

‘Môage,’ zei ik, een groet die blijmoedig met ‘hé, hallo,’ werd beantwoord. 

‘Nou we hier toch staan,’ vervolgde ik het prille contact, ‘mag ik vragen waarnaar je tijdens je boswandeling zo geconcentreerd luisterde?’

‘O, wat leuk dat je dat vraagt. Ja natuurlijk. Ik luister altijd naar zeegeluiden, dan kom ik helemaal tot rust. Door het meeslepende ritme van de golfslag maak ik me helemaal los, weet je. Ik heb nogal een druk bestaan en zou niet zonder deze wekelijkse shot natuur kunnen. Zou je ook moeten doen, het helpt echt. Maar ik ga er snel vandoor. Over tien minuten heb ik mijn volgende afspraak. Ik ben bang dat ik die al niet meer haal.’

En voor ik goed en wel besefte van welk natuurwonder ik zojuist getuige was, verliet ze met iets te hoge snelheid de parkeerplaats.

Familie van de airpod-junkie is de telefoonverslaafde, grofweg in twee groepen te verdelen: de sb-er en de mml-er, beiden niet te bereiken met een goedbedoeld ‘môage’.

De speaker-beller, afgekort sb-er, kenmerkt zich door veel decibellen, alle veroorzaakt zowel door de telefoonspeaker als de gebruiker zelf, die veelal met het geproduceerde volume de indruk wekt ook zonder mobieltje over de hele wereld verstaanbaar te moeten zijn. 

De mummelaar, afgekort mml-er, heeft evenals de airpod-junkie uitgegroeide gehoorbeentjes. Echter beschikt hij niet over een in de verte starende holle blik, maar beweegt zich al mompelend voort, zijn relaas onderstrepend met bijpassende armbewegingen, daarbij recht voor zich uitkijkend alsof hij zijn onzichtbare gespreksgenoot aankijkt. Een argeloze passant, onwetend van het bestaan van een mml-er, zal ongetwijfeld de neiging niet kunnen onderdrukken om te vragen ‘wat zegt u?’, geheel in de veronderstelling door de mummelaar te worden aangesproken.

Tijdens mijn ochtendwandeling vanmorgen kreeg ik zelf met dit fenomeen te maken. Wandelend over een viaduct ontving ik een appje van een goede vriend. Ik had legitieme redenen om dit bericht even snel te beantwoorden, waarvoor ik een korte stop gebruikte. Vervolgens wilde ik mijn telefoon weer in mijn jaszak opbergen toen ik bemerkte dat iemand mij rechts trachtte te passeren. Zeer ongebruikelijk daar links de gewoonte is. Bovendien was er aan de rechterzijde eigenlijk te weinig ruimte, waardoor wij bijna tegen elkaar botsten. Mezelf verontschuldigend deed ik een stap naar achteren, maakte met mijn linkerhand een uitnodigend gebaar en voegde vriendelijk toe: ‘Neem me niet kwalijk, ga je gang.’ Hierop antwoordde de man, zonder mij aan te kijken: ’Ja, dat hoeft nu niet meer,’ waarop hij zich omdraaide en terugliep.

Nogal verbaasd vervolgde ik mijn weg, waarna zich spoedig een onderdrukt gemompel opdrong. Schuin over mijn schouder constateerde ik dat de man mij op korte afstand volgde, zacht voor zich uit mummelend. Uit zijn oren staken twee witte gehoorbeentjes, die verklaarden dat de zojuist gemaakte opmerking niet voor mij was bedoeld. O, een mml-er dacht ik gniffelend, terwijl ik zacht voor mij uit mompelde:

‘Môage.’