Knoppenmacht

Machtsmisbruik. Bijna dagelijks staat dit stevige meergangenmenu op de media menukaart. De vaak hartverscheurende beelden kleven moeiteloos op het netvlies. Aan flarden geschoten steden, desperate mensen, uitgehongerde families slechts gevoed door alles overheersende radeloosheid en brallende toespraken van zichzelf rechtvaardigende leiders. Maar het grootste bewijs van machtsmisbruik en zinloosheid roepen de beelden van om eten smekende kinderen op. Hongerende kinderen met wanhopige holle ogen, nog nauwelijks tot huilen in staat. Hun enige wapen vormt een lege pan, waarmee ze heftig zwaaiend de aandacht van voedselverdelers proberen te trekken, met het risico van verdrukking of rondvliegende kogels, puur ter intimidatie en angstinboezeming.

Voor ons als ‘toeschouwers’ schuilt een sluipend gevaar in die dagelijkse herhaling, in die terugkerende confrontatie met deze onmenselijke beelden: gewenning. Een gevoel van afstomping, waardoor we onze aandacht dreigen te verleggen. Beelden die aanvankelijk ongekend schokkend dit machtsmisbruik de wereld inslingerden kunnen door hun overdosis een averechtse uitwerking teweegbrengen. Goedbedoelde pogingen van enkele welwillende leiders en politici om het tegendeel te bereiken stranden doorgaans in een schimmige wirwar van belangenverstrengelingen en machtspolitiek. En zo kan dan normalisering of stilzwijgende acceptatie ontstaan door het uitblijven van consequenties voor de veroorzakers, zich bevestigend in de verzuchting dat dit er nu eenmaal bijhoort.

Machtswellust en machtsmisbruik lijken niet zonder elkaar te kunnen, alsof ze elkaars bestaan rechtvaardigen. Het ongebreideld macht uitoefenen over het leven en handelen van anderen lijkt in een verslavende behoefte te voorzien, als een soort ghreline, een hongerhormoon dat permanent bevrediging zoekt. 

Door de dagelijkse vloed aan mediabeelden ben ik geneigd deze uitwassen van de menselijke psyche aan de grote wereldverhalen en haar leiders toe te dichten. Maar zij komen in alle lagen van de samenleving voor, ook in de zogenaamde kleine wereld dichtbij, zoals ik dezer dagen, op achteraf vermakelijke wijze, heb ervaren.

Steeds luider om vernietiging smekend vulde mijn schuur zich met overblijfselen van het luxe leven. Vaker en vaker werd ik gedwongen om acrobatische toeren van klein formaat uit te voeren voor zoiets simpels als het pakken van mijn fiets. Mijn neiging tot het vooruitschuiven van problemen ten spijt, besloot ik toch maar om de groeiende berg afval te elimineren. De zon scheen aangenaam en de temperatuur was heerlijk, omstandigheden die mijn gemoed positief bespeelden, waardoor ik besloot mijn opruimknelpunt niet langer in stand te houden.

Met een volgeladen auto reed ik welgemoed in de richting van het lokale milieubrengstation, een gemeentelijk servicepunt dat wij thuis doorgaans met ‘vuilstort’ aanduiden. Een terrein waar je, na het passeren van een kleine slagboom, je huishoudelijk afval milieuverantwoord kunt scheiden en weggooien. De aanrijdroute bedroeg enkele tientallen meters, een simpel te nemen barricade zo leek het. Echter niet nu, want een lange rij wachtende auto’s vulde het kleine oprijlaantje tot aan de openbare weg. Gelaten vulde ik de laatst overgebleven plek in de wachtrij op, een handeling die voor een groot aantal gelijkgestemden onmogelijk bleek, daar de ronkende file op geen enkele wijze in beweging kwam. Verveeld zette ik de autoradio aan in een poging de tijd te versnellen. Het aantal wachtenden groeide ondertussen gestaag, nu echter op de openbare weg, waardoor het verkeer compleet vast liep. Passerende automobilisten trokken al snel hun conclusie en gebruikten het trottoir als illegale vluchtroute. 

Met de gemiddelde snelheid van één autolengte per minuut kroop ik in de richting van de toegangspoort, ondertussen redenen bedenkend voor dit opmerkelijke oponthoud. Met groeiende ergernis naderde ik de oorzaak van dit niet alledaagse ongemak, belichaamd door een vlezige slagboomambtenaar die, met zijn brede rug minachtend naar het vuilstortende publiek in spé gericht, een geanimeerd gesprek voerde met een even corpulente collega. Met eeuwenlange tussenpozen zinde het de varaanachtige om het omvangrijke hoofd naar zijn smachtende publiek te draaien, waarbij zijn reptielenogen de nietsvermoedende prooi emotieloos aanstaarden. Om deze patstelling te doorbreken somden de meeste slachtoffers hun lijst van meegebrachte materialen op, waarop het vadsige reptiel een trage en uitgebreide opsomming van stortpunten met bijbehorende nummers startte. Na nog een pijnigende interval van vele seconden verscheen er eindelijk iets van valse emotie op het reptielengezicht, alsof de varaan dacht: nu bijt ik mijn ziekelijke gif in je achterpoten.

Eindelijk, ja eindelijk dan drukte hij vergenoegd op de bedieningsknop van de slagboom, die de zichtbaar opgeluchte klant de zo vurig gewenste toegang tot het milieubrengstation verschafte. Terwijl de slagboom nog daalde zette de machtsgeile ambtenaar ondertussen het gepauzeerde animatiegesprek voort, wederom zijn rug tonend aan de niet begrijpende volgende klant. 

Hij genoot er zichtbaar van, machtswellust ten top.

Dit ritueel herhaalde zich bij alle auto’s voor mij en verschafte een tot op de seconde nauwkeurig inzicht in dit ongenadige machtsspel. Ik zette mij schrap en opende strijdvaardig mijn raampje. Aanval is de beste verdediging, besloot ik, duidelijk van plan om niet af te wachten maar hem vermanend toe te spreken. Doch de tactiek van mijn opponent bleek ondoorgrondelijk. Op het moment dat ik diep ademde om een zo duidelijk mogelijk stemgeluid te produceren, draaide de man zich verrassend snel om en sloot het schuifraampje, waarna hij samen met zijn collega het portiersgebouwtje verliet om in trage waggelpas een onbestemde missie te volbrengen.

Na vijf eeuwigdurende minuten doemde de omvangrijke gestalte weer op, zich onbewust van een naderend onheil. Na een trage landing op zijn portiersstoel opende hij langzaam het schuifraampje en keerde mij, zoals gebruikelijk, de rug toe om een ongetwijfeld belangrijk gesprek te starten met een nieuwe collega. Op dat gedenkwaardige moment greep ik mijn mobiele telefoon en startte een lawaaierig nep telefoongesprek, daarbij mijn portierraam sluitend om rustiger te kunnen praten. In eerste instantie volhardde de portier in zijn collegiale conversatie, een misrekening eerste klas. De inmiddels immense rij automobilisten achter mij was deze schijnvertoning blijkbaar meer dan zat, getuigend het grote aantal bestuurders dat uit hun auto sprong om zich naar voren te haasten. De portier ondertussen bemerkte de ontstane ophef en opende verontrust zijn schuifraampje, waarop hem op niet te verstane wijze de huid werd volgescholden. Behoorlijk van zijn stuk gebracht opende hij de slagboom in de veronderstelling dat ik die geboden kans dankbaar zou aangrijpen. 

Fout! Een tweede kapitale blunder binnen de snel veranderende machtsverhoudingen. Het belang van mijn nep conversatie was dusdanig groot, dat de aangereikte ontsnappingsmogelijkheid door mij zeer doeltreffend werd geweigerd, ondanks de wanhopig gebarende portier. Juist op het moment dat de meute aanstalte maakte om zich tegen mijn getelefoneer te keren, groette ik de ontwaakte varaan met een vriendelijk handgebaar en reed zo snel mogelijk het terrein op, waarna de meute haar woede weer op de portier begon af te reageren. Met het risico dat de overspannen chauffeurs hun opgebouwde gram alsnog op mij zouden verhalen, reed ik breed glimlachend direct door naar de uitgang. Het afvalprobleem zou ik later wel oplossen. Licht beschaamd constateerde ik dat ik best wel van dit onverwachte machtsmisbruik genoot.