Snippers

Snippers zijn korte verhalen. De naam Snippers verwijst naar het versnipperde karakter van de onderwerpen, zomaar uit het leven gegrepen.

Het vrolijke afscheid

Voor Jef Maes leverde het bezoek aan zijn huisarts niet op wat hij hoopte. De laatste weken voelde de zelden zieke gepensioneerde Antwerpse leraar zich uitzonderlijk vermoeid. Zijn huisarts kende hij nauwelijks, simpelweg doordat een consult, dankzij Jefs ijzeren gezondheid, nooit nodig bleek. De doorgaans uitermate positief ingestelde oud-leraar vond in zijn lichamelijke malaise dan ook een goede aanleiding om zich eens aan zijn huisarts voor te gaan stellen, vanuit de verwachting dat deze zijn ongemakkelijke hindernis op de nog maar kort ingeslagen pensionado-weg met een of ander pilletje wist te verhelpen. Nader onderzoek in het ziekenhuis bleek echter geen overbodige luxe en de kort daarop volgende uitslag een mentale dreun van formaat: uitgezaaide darmkanker in een niet meer te behandelen stadium, waarbij hem nog slechts enkele maanden aan levenstijd werd voorspeld.

Wat volgden waren enkele moeilijke bezinningsdagen: hoe om te gaan met dit zwarte perspectief?

Geheel in Sjefs stijl kwam hij al snel tot de slotsom dat in zwaarmoedigheid zijn levenseinde afwachten totaal niet bij hem paste. Zijn hele leven straalde tot nu toe een onbegrensd optimisme uit en in die geest wilde hij dan ook de resterende maanden invullen.

Tijdens zijn onderwijsloopbaan hadden de vele scholieren die ooit tot zijn educatieve doelgroep behoorden, hem leren kennen als een man in het moment, iemand die van bijna ieder moment een aantrekkelijk feestje probeerde te maken, om zo de zelfs meest verstokte anti-leerling aan het leren te krijgen. Een instelling die vaak verbluffende leerresultaten opleverde, waarbij het bespelen van zijn geliefde accordeon doorgaans van doorslaggevende invloed bleek. Overigens maakten vrienden en familieleden ook graag van zijn muzikale talent gebruik om informele samenkomsten naar een sfeervol niveau te tillen, waardoor mensen hem doorgaans beter onder zijn bijnaam Jef Trekzak kenden.

In aanloop naar zijn definitieve levenseinde ontstond bij Jef als vanzelfsprekend een vrolijk plan om van platgetreden paden af te wijken en zelfs zijn levenseinde aan te kunnen grijpen om mensen vanuit zijn talent iets mee te geven.

Na het ontluisterende bericht van de arts over zijn naderende einde bleek Jef niet meer dan drie maanden te resteren. Een alles behalve saaie periode overigens, die hij ten volle benutte om de dag van zijn crematie voor te bereiden. Er werden 180 vrienden en familieleden uitgenodigd in de tuin van een chic restaurant in de buurt van het crematorium. Slechts zijn boezemvriend Gust en zijn lievelingsnicht Hadewych had hij in de voorbereiding meegenomen, vooral om te kunnen controleren of het chique restaurant haar opdracht correct zou uitvoeren.

Alsof de natuur ook een duit in het zakje van deze memorabele dag wilde doen scheen de zon voluit. In de prachtig aangelegde restauranttuin kregen de gasten bij aankomst een lootje voor een tombola en werden verder door een heus accordeonorkest verwelkomd, waarbij de genodigden, begeleid door de vrolijke muziek en onder het genot van heerlijke hapjes en drankjes, zich konden vergapen aan tal van kraampjes met hoogtepunten uit het leven van Jef. Zo was er een kraampje over dans, over de basisschool waar hij met veel plezier had lesgegeven, over bier brouwen en over accordeon spelen, zijn muzikale passie. Aan het einde van de middag werden alle gasten zelfs uitgenodigd om met elkaar een dansje te wagen, waardoor de herinneringsbijeenkomst meer het karakter van een bruiloftsfeest dan van een crematieplechtigheid uitstraalde.

Voordat Gust en Hadewych een select gezelschap van naaste familieleden naar het nabijgelegen crematorium begeleidden, een vrolijke wandeltocht van slechts enkele minuten achter de baar van Jef, werden er bij het kleine podium, waarop het accordeonorkest was gezeten, door tal van sprekers blijde en vrolijke hoogtepunten uit Jefs leven aangehaald, waarbij menig uitbundige lachsalvo de opgewekte en blijmoedige levensverhalen onderstreepten. Hierna werden de bezoekers verzocht hun eerder uitgereikte lootjes in de hand te nemen, waarmee zij waardevolle bezittingen van Jef konden winnen, zoals zijn schilderijen, een broodmachine, zijn wasmachine en als hoofdprijs een BMW-cabrio, die onder luid gejuich door een oud-collega van Jef werd gewonnen. Tenslotte kreeg iedereen een toepasselijke goodiebag met persoonlijke snuisterijen van Jef mee naar huis.

Volgens Jefs zuster Greet was het feest een daverend succes en helemaal in de stijl van haar broer.‘Jef had zijn feest goed uitgekiend. Jammer dat hij er zelf niet bij kon zijn,’ vertelde ze aan wie het maar horen wilde.

Knoppenmacht

Machtsmisbruik. Bijna dagelijks staat dit stevige meergangenmenu op de media menukaart. De vaak hartverscheurende beelden kleven moeiteloos op het netvlies. Aan flarden geschoten steden, desperate mensen, uitgehongerde families slechts gevoed door alles overheersende radeloosheid en brallende toespraken van zichzelf rechtvaardigende leiders. Maar het grootste bewijs van machtsmisbruik en zinloosheid roepen de beelden van om eten smekende kinderen op. Hongerende kinderen met wanhopige holle ogen, nog nauwelijks tot huilen in staat. Hun enige wapen vormt een lege pan, waarmee ze heftig zwaaiend de aandacht van voedselverdelers proberen te trekken, met het risico van verdrukking of rondvliegende kogels, puur ter intimidatie en angstinboezeming.

Voor ons als ‘toeschouwers’ schuilt een sluipend gevaar in die dagelijkse herhaling, in die terugkerende confrontatie met deze onmenselijke beelden: gewenning. Een gevoel van afstomping, waardoor we onze aandacht dreigen te verleggen. Beelden die aanvankelijk ongekend schokkend dit machtsmisbruik de wereld inslingerden kunnen door hun overdosis een averechtse uitwerking teweegbrengen. Goedbedoelde pogingen van enkele welwillende leiders en politici om het tegendeel te bereiken stranden doorgaans in een schimmige wirwar van belangenverstrengelingen en machtspolitiek. En zo kan dan normalisering of stilzwijgende acceptatie ontstaan door het uitblijven van consequenties voor de veroorzakers, zich bevestigend in de verzuchting dat dit er nu eenmaal bijhoort.

Machtswellust en machtsmisbruik lijken niet zonder elkaar te kunnen, alsof ze elkaars bestaan rechtvaardigen. Het ongebreideld macht uitoefenen over het leven en handelen van anderen lijkt in een verslavende behoefte te voorzien, als een soort ghreline, een hongerhormoon dat permanent bevrediging zoekt. 

Door de dagelijkse vloed aan mediabeelden ben ik geneigd deze uitwassen van de menselijke psyche aan de grote wereldverhalen en haar leiders toe te dichten. Maar zij komen in alle lagen van de samenleving voor, ook in de zogenaamde kleine wereld dichtbij, zoals ik dezer dagen, op achteraf vermakelijke wijze, heb ervaren.

Steeds luider om vernietiging smekend vulde mijn schuur zich met overblijfselen van het luxe leven. Vaker en vaker werd ik gedwongen om acrobatische toeren van klein formaat uit te voeren voor zoiets simpels als het pakken van mijn fiets. Mijn neiging tot het vooruitschuiven van problemen ten spijt, besloot ik toch maar om de groeiende berg afval te elimineren. De zon scheen aangenaam en de temperatuur was heerlijk, omstandigheden die mijn gemoed positief bespeelden, waardoor ik besloot mijn opruimknelpunt niet langer in stand te houden.

Met een volgeladen auto reed ik welgemoed in de richting van het lokale milieubrengstation, een gemeentelijk servicepunt dat wij thuis doorgaans met ‘vuilstort’ aanduiden. Een terrein waar je, na het passeren van een kleine slagboom, je huishoudelijk afval milieuverantwoord kunt scheiden en weggooien. De aanrijdroute bedroeg enkele tientallen meters, een simpel te nemen barricade zo leek het. Echter niet nu, want een lange rij wachtende auto’s vulde het kleine oprijlaantje tot aan de openbare weg. Gelaten vulde ik de laatst overgebleven plek in de wachtrij op, een handeling die voor een groot aantal gelijkgestemden onmogelijk bleek, daar de ronkende file op geen enkele wijze in beweging kwam. Verveeld zette ik de autoradio aan in een poging de tijd te versnellen. Het aantal wachtenden groeide ondertussen gestaag, nu echter op de openbare weg, waardoor het verkeer compleet vast liep. Passerende automobilisten trokken al snel hun conclusie en gebruikten het trottoir als illegale vluchtroute. 

Met de gemiddelde snelheid van één autolengte per minuut kroop ik in de richting van de toegangspoort, ondertussen redenen bedenkend voor dit opmerkelijke oponthoud. Met groeiende ergernis naderde ik de oorzaak van dit niet alledaagse ongemak, belichaamd door een vlezige slagboomambtenaar die, met zijn brede rug minachtend naar het vuilstortende publiek in spé gericht, een geanimeerd gesprek voerde met een even corpulente collega. Met eeuwenlange tussenpozen zinde het de varaanachtige om het omvangrijke hoofd naar zijn smachtende publiek te draaien, waarbij zijn reptielenogen de nietsvermoedende prooi emotieloos aanstaarden. Om deze patstelling te doorbreken somden de meeste slachtoffers hun lijst van meegebrachte materialen op, waarop het vadsige reptiel een trage en uitgebreide opsomming van stortpunten met bijbehorende nummers startte. Na nog een pijnigende interval van vele seconden verscheen er eindelijk iets van valse emotie op het reptielengezicht, alsof de varaan dacht: nu bijt ik mijn ziekelijke gif in je achterpoten.

Eindelijk, ja eindelijk dan drukte hij vergenoegd op de bedieningsknop van de slagboom, die de zichtbaar opgeluchte klant de zo vurig gewenste toegang tot het milieubrengstation verschafte. Terwijl de slagboom nog daalde zette de machtsgeile ambtenaar ondertussen het gepauzeerde animatiegesprek voort, wederom zijn rug tonend aan de niet begrijpende volgende klant. 

Hij genoot er zichtbaar van, machtswellust ten top.

Dit ritueel herhaalde zich bij alle auto’s voor mij en verschafte een tot op de seconde nauwkeurig inzicht in dit ongenadige machtsspel. Ik zette mij schrap en opende strijdvaardig mijn raampje. Aanval is de beste verdediging, besloot ik, duidelijk van plan om niet af te wachten maar hem vermanend toe te spreken. Doch de tactiek van mijn opponent bleek ondoorgrondelijk. Op het moment dat ik diep ademde om een zo duidelijk mogelijk stemgeluid te produceren, draaide de man zich verrassend snel om en sloot het schuifraampje, waarna hij samen met zijn collega het portiersgebouwtje verliet om in trage waggelpas een onbestemde missie te volbrengen.

Na vijf eeuwigdurende minuten doemde de omvangrijke gestalte weer op, zich onbewust van een naderend onheil. Na een trage landing op zijn portiersstoel opende hij langzaam het schuifraampje en keerde mij, zoals gebruikelijk, de rug toe om een ongetwijfeld belangrijk gesprek te starten met een nieuwe collega. Op dat gedenkwaardige moment greep ik mijn mobiele telefoon en startte een lawaaierig nep telefoongesprek, daarbij mijn portierraam sluitend om rustiger te kunnen praten. In eerste instantie volhardde de portier in zijn collegiale conversatie, een misrekening eerste klas. De inmiddels immense rij automobilisten achter mij was deze schijnvertoning blijkbaar meer dan zat, getuigend het grote aantal bestuurders dat uit hun auto sprong om zich naar voren te haasten. De portier ondertussen bemerkte de ontstane ophef en opende verontrust zijn schuifraampje, waarop hem op niet te verstane wijze de huid werd volgescholden. Behoorlijk van zijn stuk gebracht opende hij de slagboom in de veronderstelling dat ik die geboden kans dankbaar zou aangrijpen. 

Fout! Een tweede kapitale blunder binnen de snel veranderende machtsverhoudingen. Het belang van mijn nep conversatie was dusdanig groot, dat de aangereikte ontsnappingsmogelijkheid door mij zeer doeltreffend werd geweigerd, ondanks de wanhopig gebarende portier. Juist op het moment dat de meute aanstalte maakte om zich tegen mijn getelefoneer te keren, groette ik de ontwaakte varaan met een vriendelijk handgebaar en reed zo snel mogelijk het terrein op, waarna de meute haar woede weer op de portier begon af te reageren. Met het risico dat de overspannen chauffeurs hun opgebouwde gram alsnog op mij zouden verhalen, reed ik breed glimlachend direct door naar de uitgang. Het afvalprobleem zou ik later wel oplossen. Licht beschaamd constateerde ik dat ik best wel van dit onverwachte machtsmisbruik genoot.

De Eendenkenner

Over schaamteloos bedrog

Om optimaal te kunnen genieten heb je over het algemeen niet veel nodig, alhoewel het tegendeel hardnekkig haar best doet om haar gelijk te bewijzen, afgaand op de imponerende getuigenissen waarmee vrienden en kennissen mij tijdens sociale verplichtingen, zoals recepties, proberen in te palmen. De quasi nonchalante verslagen van indrukwekkende wereldreizen of overweldigende evenementen, veelal gelardeerd met toevoegingen als ‘ben je daar nog niet geweest?’ of ‘daar moet je beslist heen gaan, dat is écht iets voor jou’, geven mij vaak het gevoel een gesprek te voeren met een dwangmatige gedragswetenschapper die na een persoonlijkheidsonderzoek van luttele seconden mij opzadelt met een beschamend minderwaardigheidscomplex bij zelfs al een vermoeden van het ongelijk van de spreker. Alleen al mijn onuitgesproken gedachte ‘ja maar dat lijkt me helemaal niets, ik zou me daar doodvervelen’ doet mijn kaken met schaamrood kleuren. 

Ik behoor tot de categorie die van zogenaamde banaal alledaagse ervaringen mateloos kan genieten. Zo kan een woordeloze fietstocht langs het Eemmeer met uitzicht op haar rimpelloze wateroppervlakte, zich uitstrekkend tot een wazige blauw-groene einder en overkoepeld door een oer-Hollandse wolkenlucht, mij het gevoel geven een waardevol en diepzinnig gesprek te voeren. Probeer dat maar eens uit te leggen in de herrie van zo’n receptie. Bovendien denk ik niet te scoren bij een poging de gedragswetenschapper te overtuigen met de woorden ‘dat is écht iets voor jou!

Ik vermoed dat de groep mensen, die over hobby’s of interesses beschikt met de veronderstelling van een door anderen onvoorwaardelijk gedeeld enthousiasme, schrikbarend groot is. Zo voerde ik onlangs, onder aanzienlijk rustiger condities dan de eerder genoemde receptie, een gesprek met ene Jari, wiens achternaam ik helaas ben vergeten. Jari behoorde tot het soort mensen dat het beste valt te karakteriseren met het signatuur type-vertegenwoordiger: prima contactuele vaardigheden, verzorgd uiterlijk ondersteund door een strak maatpak, het gevoel gevend uitstekend te kunnen luisteren om daarna snel met zijn eigen verhaal te komen.

Jari bleek over een grote voorliefde voor eenden te beschikken. Na een korte toelichting bedoelde hij niet zozeer de vaak prachtig gevederde dieren in de uitgestrekte parkvijver. Nee, Jari beschikte over een niet te evenaren voorkeur voor een specifieke eendensoort: de met liefdevolle aandacht toebereide eend op het handwarme bord in een willekeurig restaurant. Alleen al de gedachte aan deze edele diersoort liet zijn gezicht getuigen van zijn voorliefde voor deze vogel. Van tevoren verzekerd van een vermelding op de menukaart reisde Jari minimaal twee keer per maand naar een restaurant ergens in Nederland voor een smaakvolle ontmoeting met zijn geliefde vogel in tal van variaties. Gerookte eendenborst met kruiden en sinaasappeldressing, rendang met bebek (Maleis voor eend), gebraden eend met knolselderij, prei, vijgen en paddestoelen of, doe eens gek, een parmentier met eend. Jari kon het allemaal waarderen, als het recept maar eend bevatte. Natuurlijk waren bepaalde gerechten toegankelijker, maar geen enkele had zijn duidelijke voorkeur, waardoor hij nooit teleurgesteld huiswaarts keerde, op één enkele keer na.

In een vlaag van onoplettendheid koos Jari ongeveer een half jaar geleden een restaurant in Den Bosch uit dat een onvergetelijke indruk zou nalaten. De website beloofde een smaakvol resultaat, een belofte die, op zijn zachtst gezegd, niet geheel werd nagekomen. 

Bij binnenkomst viel het restaurant direct op door haar gebrekkige en aftandse outillage. Op zich zei dat nog niets over de kookkunsten van de kok, dit had Jari vaker bij de hand gehad.

Zonder uitgebreide toelichting vermeldde het menu Canard d’Anjou en beloofde een verfijnde wilde smaak die met niets anders te vergelijken viel. Achteraf bleek dat laatste te kloppen, maar daarvan was Jari op dat moment nog onwetend en bestelde verwachtingsvol de veelbelovende Canard d’Anjou, die korte tijd later dampend en ogenschijnlijk aandachtsvol toebereid uitnodigend voor hem op tafel werd geserveerd. De aroma’s deden hun zinnenprikkelende werk, waardoor Jari’s mond zich al snel met speeksel vulde als een waterbekken tijdens een groeizame regenbui. Het door de ober achteloos gemompelde ‘eet u smakelijk’ gold als het startsein voor een culinaire zoektocht door een voor Jari nog onbekend smakenlandschap. Voorzichtig sneed hij het gevogelte aan. 

In Anjou krijgen eenden blijkbaar niet zoveel te eten, luidde plotseling een niet te onderdrukken gedachte, waarna Jari het aangesneden stukje vlees naar zijn mond bracht, dat bij binnenkomst een onverwachte reactie opriep. Een muffe grondsmaak vulde de holte waarbinnen zich doorgaans extatische smaakervaringen afspeelden. Bovendien werd Jari met een dusdanige taaie weerstand geconfronteerd, dat de best wel enthousiast grote brok vlees zich absoluut niet liet verorberen. Met veel moeite wist Jari de volhardende klomp achter een kies weg te werken, waardoor zijn wang een ontstoken gebit suggereerde. Een plotseling toiletbezoek voorwendend gebaarde hij veelbetekenend naar de nietsvermoedende ober, die iets van ‘links achterin meneer’ mompelde. De aangegeven richting volgend schuifelde Jari zich uit het zicht. Nergens werd het toilet met een bordje aangegeven, waarop Jari op goed geluk de eerste de beste deur opende. In plaats van de gezochte retirade belandde hij in een soort wasruimte, waar een ondraaglijke rotte lucht de bedompte kamer vulde. Al snel ontdekte Jari de veroorzaker. Middenin stond een soort wasrek waaraan met enkele knijpers de uitgedroogde karkassen van op vogels lijkende  kadavertjes hingen. Hun opengesperde snavels omvatten de dunne roestige spijlen van het rek en vanuit de uitgemergelde kopjes staarden donkere ogen wezenloos in Jari’s richting, als een woordeloze aanklacht over het aangedane onrecht. 

In een fractie van een seconde realiseerde Jari zich de relatie tussen het troosteloze gevogelte en de homp vlees achter zijn kiezen, waarna hij die kokhalzend uitbraakte. Vliegensvlug toverde hij zijn mobiele telefoon tevoorschijn, waarna Google Lens hem vertelde dat het om de karkassen van wilde duiven ging.

Totaal ontdaan betrad hij het restaurant, waarna hij aan de ober verklaarde hoognodig behoefte te hebben aan een nicotineshot en zich vervolgens naar het terras begaf. Ogenblikkelijk zette hij het op een flink drafje in de richting van het station, de ober met een lopende rekening achterlatend en een desillusie rijker.

Drinkebroers

Met enige regelmaat en veel plezier steek ik mijn energie graag in museumbezoeken, wat soms onverwacht verrassende ervaringen oplevert. Het bezit van een museumkaart heeft als voordeel tentoonstellingen te kunnen bezichtigen die ik wellicht niet zo snel zou hebben uitgekozen. Dat geldt natuurlijk niet voor de grote bekende exposities, hoewel het Rijksmuseum, waar ik onlangs van haar overweldigende hoeveelheid kunstschatten heb genoten, een welgemeende uitzondering vormt. Na haar ingrijpende renovatie was het nog niet van een bezoek gekomen en dus werd het hoog tijd sinds mijn laatste bezichtiging ten tijde van mijn middelbare school, een historisch aantal jaren geleden dus.

In een van de indrukwekkende zalen hangen prachtige werken van Jan Steen, met voor hem kenmerkende chaotische en vrolijke taferelen van onder anderen een vrolijk huisgezin, exemplarisch voor wat later ‘een huishouden van Jan Steen’ zou heten.

Ook in het Mauritshuis in Den Haag hangt zo’n schilderij uit die serie met de veelzeggende titel ‘Soo voer gesongen, soo na gepepen’, dat in hedendaags Nederlands zoveel betekent als ‘Slecht voorbeeld doet slecht volgen’. Een huiselijk tafereel met naar verluidt zijn eigen gezin met drie generaties als model, waarin de drank rijkelijk vloeit en de schaterende vader (waarmee Jan Steen vol zelfspot zichzelf heeft afgebeeld) een van zijn kinderen uit een lange witte pijp leert roken. Alle aanwezigen lijken in een schalkse bui, waarbij zijn echtgenote Grietje van Goyen als wulpse vrouw met diep decolleté zich de alcoholische drank nog eens rijkelijk laat inschenken.

Die drank speelt in Jans leven ook op een andere manier een rol en wel in zijn Delftse periode, waar hij een bierbrouwerij runt en zelf als een goede klant bij de bevolking bekend staat. Jan Steen blijkt geen uitmuntende zakenman, daar de brouwerij na drie jaren alweer wordt opgedoekt. Wellicht speelt zijn eigen drankgebruik daarbij een rol van betekenis.

Dat rijkelijk drankgebruik kan verbroederen en desondanks tot nogal bizarre situaties kan leiden, bewijzen Geert Pereboom en Karel Deurneboer. Als drinkebroers van het eerste uur laten zij geen gelegenheid passeren zonder het glas te heffen, omdat er ‘wat’ moet worden gevierd. Wat dat ‘wat’ inhoudt maakt hen totaal niets uit. Het gaat de vrienden niet zozeer om de inhoud van de boodschap, dan wel om de inhoud van hun glazen. Zo kan bijvoorbeeld het plegen van een kleine aankoop voor beiden al een reden zijn tot een gezamenlijk bezoek aan hun geliefde stamcafé, om daarmee hun nieuwe aanwinst eens uitgebreid te vieren. Bij het verzinnen van dit soort gedenkwaardigheden blijken de twee vrienden over een scherp ontwikkeld creatief vermogen te beschikken. Natuurlijk grijpen zij grootse aangelegenheden als ‘het kampioenschap van hun favoriete cluppie‘ aan, maar ook minder voor de hand liggende aanleidingen als ‘vandaag schijnt de zon’ of ‘ik kan mijn ene been nog voor het andere krijgen’. Het maakt hen niet uit, zolang er maar iets ‘te verbroederen’ valt, zoals zij dit zelf noemen.

Dat dit ongebreidelde drinkebroederschap uiteindelijk zijn prijs heeft valt de beide vrienden op zekere dag rauw op het dak. De anders zo uitgelaten Geert staart tijdens hun zoveelste viermoment in hun geliefde café somber voor zich uit, ondanks Karels pogingen om hem met zijn caféhumor op te beuren. Uiteindelijk staakt Karel zijn inspanning en waagt er een serieuze vraag aan.

‘Nou Geert, wat is er met je man? Je zit te kniezen met een gezicht als een graftombe. Voor de dag ermee, wat zit je dwars? Heb ik iets verkeerds gezegd of zo?’

Met de droevige blik van een Droepiehond staart Geert zijn vriend enige tellen aan. Hij zoekt duidelijk naar woorden om zijn pijnlijke boodschap de wereld in te helpen. Dan komt het hoge woord eruit.

‘Het is klaar, Karel. Over en uit.’

Even valt hun conversatie stil. De gezellige cafégeluiden bereiken hun oren niet meer.

‘Wat bedoel je nou? Is je huwelijk met Carolien gestrand? Dat kan toch niet? Jullie zijn een prima koppel, een twee-eenheid. Bij jullie scheiding kan ik me niets voorstellen. Heeft ze een ander of zo? Of … nee Geert, dat meen je niet. Je hebt toch zelf niet buiten de pot gepiest?’

Er verschijnen enkele tranen in de ogen van de anders zo stoer klinkende drinkebroer, voor Karel het bewijs dat hij de plank volledig heeft misgeslagen. 

‘Nee Karel, het is over, ik heb niet lang meer te gaan.’

Met een groezelige zakdoek dept Geert vluchtig zijn ogen.

‘Ik kreeg allerlei rare klachten en ben toen naar de huisarts gegaan, die me voor onderzoek doorstuurde naar het ziekenhuis. Mijn lever blijkt kapot, die doet niet veel meer. Een paar maanden, dan is het voorbij.’

Moedig herpakt Geert zichzelf, heft zijn glas en zegt:

‘Maar proost jongen, laten we het leven vieren zolang het nog kan.’

Na slechts een maand blijkt het glas definitief leeg te zijn. In alle rust blaast Geert in de nacht van maandag op dinsdag zijn laatste adem uit, met slechts één wens: vier mijn afscheid in stijl.

Wat hij daarmee bedoelt laat zich raden. Na een korte en sobere plechtigheid verzamelen de rouwende familieleden en genodigden zich in de ontmoetingsruimte van het stemmige crematorium om het op een ongegeneerde drinkpartij te zetten, waarbij Karel zo vaak op zijn vriend en het leven toost, dat hij binnen enkele ogenblikken nog slechts de taal van de dubbele tong spreekt.

‘Lik moet leven naar let toilet,’ lispelt hij in het vlezige oor van een onbekende tafelgenoot, waarna hij zich vermoeid en met wankele dronkenmanspassen in de richting van het toilet begeeft. Op de plaats waar Karel de wc’s veronderstelt blijkt men het opschrift van de bordjes vervangen te hebben door het opschrift ‘mortuarium’, een detail dat volledig aan zijn wazige opmerkzaamheid voorbij gaat.

Wat is het hier donker en wat zijn die toiletten laag, denkt hij bij de aanblik van een schimmige prullenbak in de hoek.

Moet je nou kijken, er staat hier een bed. Dat komt goed uit, want ik ben zo moe als een hazewindhond na zijn kampioensrace. 

Met ongecoördineerde inspanning klimt Karel in het veronderstelde bed en vlijt zich vergenoegd op het als satijn aanvoelende matras neer, waarna hij volledig van de wereld raakt.

Gespeend van enige vorm van bijgeloof ervaart de toegewijde uitvaartmedewerker, die verantwoordelijk is voor het openen van het crematorium, de volgende dag toch wel een twijfelmoment bij de confrontatie met een afgrijselijk gekrijs dat aan de stilte van het mortuarium ontsnapt. 

Hoe is het mogelijk? Zou het dan toch waar zijn, dat van die dolende geesten, denkt hij verschrikt met de nekharen overeind en het kippenvel op de armen.

Met enige aarzeling opent hij voorzichtig de deur naar het lijkenhuis om vervolgens niet begrijpend een onalledaags schemerig tafereel te aanschouwen. In een lijkkist, behorend tot de duurdere exemplaren, zit een verwarde en wild om zich heen zwaaiende man te krijsen dat hij nog niet dood wil en terug wil keren naar de wereld.

Vliegensvlug legt de medewerker de relatie met het nogal ongewone drinkgelag, dat gisteren plaatsvond. Met een sarcastische grijns om zijn mond kruipt hij als vanzelfsprekend in een nieuwe rol.

‘Weest u maar gerust, meneer. Ik ben de aartsengel Gabriël. Natuurlijk gaat u nog niet dood. Ik zal u zonder problemen weer naar de wereld brengen hoor,’ waarna hij het ‘levende lijk’ met een paar ervaren handelingen uit de kist bevrijdt en naar de wereld begeleidt. 

Opgelucht werpt Karel zijn reddende engel enkele dankbare blikken toe.

Het nephuwelijk

Enige tijd geleden passeerde ik een idyllisch kasteeltje waar juist op dat moment een bruidspaar samen met een fotograaf haar bruidsreportage vastlegde. Het was een prachtige dag: staalblauwe hemel, goudgeel zonlicht, geen zuchtje wind, aangename temperatuur. Zo’n dag die beloofde alles waar te kunnen maken. Intrigerend om te zien hoe de jonge geliefden opgingen in hun moment en zich volledig overgaven aan elkaar en de fotolens. De roze vonken die uit hun ogen spatten, vervuld van voorspoed en toekomstverwachting, schonken het tafereel een oogverblindende romantische gloed. Het enige dat nog ontbrak was een ruisende wolk hagelwitte duiven die, als bezegeling van dit heilige liefdesmoment, koerend de hemel bestormde. 

Als toevallige getuige kon ik onmogelijk een warm smeltend gevoel negeren, refererend aan nostalgische momenten van weleer, een week wuivend spiegelbeeld uit tijden dat de wereld nog glad en volmaakt leek.

Het besef dat dit onschuldige beeld in de loop der tijd wellicht van kleur verandert, nam ogenblikkelijk bezit van mijn gedachten en refereerde aan een wonderlijke gebeurtenis die mij onlangs ter ore kwam.

Anne-Fleur Hoogmoed en Jan-Jaap Jenneboer, twee veelbelovende telgen uit het zogenaamde betere milieu, vatten na een relatie van enkele jaren het lonkende plan op om in het huwelijk te treden. Uiteraard moest het geen doorsnee feest worden. Het beloftevolle echtpaar in spe wilde haar ambities op deze grootse dag breeduit manifesteren en vond vader Hoogmoed bereid om zijn Sunseeker 132, een knaap van een zeejacht met een waarde van zo’n slordige 19 miljoen euro, tot bijzondere trouwlocatie te laten registreren. Er werd een bureau ingehuurd dat, uiteraard in overleg met het bruidspaar en rekening houdend met hun vaak exclusieve wensen, de volledige dag voorbereidde. Met uitzondering van de trouwambtenaar, die op voordracht van Jan-Jaaps boezemvriend werd uitgekozen. 

Deze Willem Wortelboer had reeds meerdere huwelijken naar volle tevredenheid voltrokken en onderscheidde zich door de veelal persoonlijke aandacht waarmee hij de huwelijksvoltrekkingen wist te omlijsten. Zo ook bij Anne-Fleur en Jan-Jaap. Tot in de kleinste details schilderde hij, op vaak humoristische wijze, hoe beiden elkaar ontmoetten en wat de twee zo aantrekkelijk in elkaar vonden. Een betoog dat duidelijk bij de uitgenodigde jetset in de smaak viel, een aangename prelude op een spetterend feest dat tot diep in de late uurtjes doorging als voorbode van een perfect huwelijk.

De jaren hierop volgend ging het de jonge echtelieden met een veelbelovende carrière voor de wind. Intussen stichtten steeds meer vrienden een gezin, een ontwikkeling die de biologische klok van Anne-Fleur dreigde te ontregelen, zeker na de zoveelste babyshower. Ook de kraamvisites, waarbij Anne-Fleur menig broze pasgeborene in de armen kreeg geduwd, vervulden haar met een weeïg begeren als een innerlijke oerkreet: ‘Dit wil ik ook!’

Een dag na haar meest recente kraambezoek achtte zij de kans rijp om het verlangen naar nageslacht bij Jan-Jaap te polsen. Hiertoe bereidde zij hem een vijfsterren lievelingsmaaltijd, waarna zij samen met een goed glas Chateauneuf-du-Pape op de bank tegen elkaar aan kropen.

‘Zeg Japio,’ begon Anne-Fleur, Jan-Jaaps koosnaam voor intieme momenten gebruikend. ‘Hoe sta jij eigenlijk tegenover kinderen?’

‘Kinderen? Hoe bedoel je, kinderen in het algemeen of kinderen van onszelf?’

‘Nee, van onszelf natuurlijk,’ antwoordde zij met glimmende oogjes. ‘Onze carrières hebben we nu prima op de rit en binnen de mijne is momenteel best ruimte voor kinderen.’

Op Anne-Fleurs woorden volgde een korte spanningsvolle stilte, waarin Jan-Jaap haar vraag overdacht.

‘Goh, Anne, ik heb me daar nog niet zo mee bezig gehouden. Loop je daar al langer mee rond?’

Na haar bevestigende antwoord vervolgde hij:

‘Zou jij graag kinderen willen? Nu bedoel ik dan hè.’

‘Ja, eigenlijk best wel. Stel je voor, zo’n kleine krummel van ons samen, hier kruipend door ons huis.’

Jan-Jaap zag dat ook wel zitten. Om aan het idee te wennen had hij niet veel tijd nodig.

‘Maar dan niet in dít huis. Dan wil ik verhuizen naar een groter huis, met meer kamers. Dan kunnen we ook aan meer kinderen denken, toch?’ luidde zijn enthousiaste antwoord.

En zo geschiedde. Binnen enkele dagen startten Anne-Fleur en Jan-Jaap hun huizenjacht en vonden na een korte zoektocht op voorspraak van hun makelaar Sjors een droomhuis met een flink stuk grond eromheen aan de rand van de stad, dicht bij het landelijke buitengebied. Een perfecte locatie met scholen en kindercrèches in de buurt. Ogenschijnlijk moeiteloos lukte het om de aankoop naar volle tevredenheid van beide partijen te realiseren, wat voelde als een wolkenloze hemel, als een beloftevolle lentedag.

Hoe groot bleek dan ook hun ontzetting toen de makelaar na enkele dagen met een wel heel vreemd bericht kwam. Nadat hij had opgebeld of hij even langs mocht komen om wat issues te bespreken, werden de aspirant-kopers bevangen door een hoogst onaangenaam voorgevoel.

‘Ik mag wel zeggen dat ik een uiterst vreemde ontdekking heb gedaan,’ merkte Sjors even later vanachter een hete kop dampende thee op.

‘Jullie huwelijk, jullie trouwakte, tja hoe zal ik het zeggen …’

Duidelijk zoekend naar de juiste woorden wierp Sjors hen plotseling voor de voeten:

‘Jullie huwelijk is nep. Jullie zijn niet getrouwd!’

Wat volgde was een ongemakkelijke stilte, horend bij een moment van ongekende sprakeloosheid, van onvermogen om ook maar een woord te kunnen uiten. Van pure ontzetting sloeg Anne-Fleur de handen voor haar mond ter voorkoming van een ijselijke gil. Eindelijk, na seconden die voelden als uren, was Jan-Jaap in staat om een paar ontkennende woorden uit te spreken.

‘Dat kan niet Sjors. Dat is onmogelijk. En dat enorme feest dan dat we op het schip van mijn schoonvader hebben gegeven? En Willem Wortelboer, de trouwambtenaar die ons huwelijk heeft voltrokken, hoe zit dat dan?’

Om een antwoord op die laatste vraag te vinden, pakte hij ogenblikkelijk zijn telefoon, zocht Willems nummer op en probeerde hem te bellen. Maar een vreemde fluittoon, gevolgd door de mededeling dit nummer is niet meer in gebruik,bevestigde het zojuist ontvangen onheilsbericht. Onderzoek op internet bracht al snel duidelijkheid. Willem Wortelboer stond niet als officiële trouwambtenaar geregistreerd. Door een ander bruidspaar was inmiddels aangifte gedaan, waarop deze werd gearresteerd en veroordeeld tot een taakstraf van zes maanden.

Uiteindelijk werd het huwelijk van Anne-Fleur en Jan-Jaap op het stadhuis alsnog voltrokken, zonder genodigden, alleen zij tweeën. De buitenwereld hoefde immers niets te weten, zelfs hun wederzijdse ouders niet. 

Na het voltrekken van de formaliteit stapten beiden in hun auto, met in hun tas het zo vurig gewenste trouwboekje. Voordat zij wegreden keken de twee elkaar even aan om vervolgens in een daverende lachbui uit te barsten.

‘En toch vond ik Willems toespraak geweldig,’ hikte Anne-Fleur. ‘Die kunnen ze niet ongeldig verklaren!’

Je beste vriend

Over creatieve studiebegeleiding

Sinds kort zit Tim in de brugklas. Na acht onvergetelijke jaren is zijn veilige basisschoolwereld in een tijdsbestek van zes weken veranderd in de onzekere wereld van het voortgezet onderwijs. Bijna alles lijkt anders. Vooral de leswisselingen. Andere lokalen en andere leerkrachten, porren en stompen op de trappen naar boven, die enorme schooltas vol boeken die letterlijk als een last op zijn schouders drukt. Hij behoort niet langer tot de categorie oudsten van de school. Nee, ineens is hij weer het ukkie, de brugpieper, die niet boven-, maar onderaan de ladder staat om samen met zijn klasgenoten op hun beurt weer een plek te veroveren in de pikorde van de pauzejungle, veroordeeld tot de minst populaire plekken in de kantine. Daarbij valt de beproeving van de tien kilometer lange fietspartij in het niet, de dagelijkse tocht onder soms barre weersomstandigheden dwars door de polder, waar de wind altijd je grootste uitdager lijkt. Tijdens de grote vakantie heeft hij een prachtige nieuwe tweewieler mogen uitzoeken, waar hij hopelijk weer de nodige jaren mee voort kan. Zoals een snelgroeiende puber binnen de kortst mogelijke tijd zijn kleren ontgroeit voelt zijn oude fiets al bijna een jaar lang als een te krap kledingstuk. Nog lang niet versleten, maar inmiddels totaal ongeschikt voor zijn snel veranderende lijf.

Op zich heeft Tim het prima naar zijn zin in die nieuwe omgeving. Eigenlijk vindt hij het best fijn dat een aantal klasgenoten dezelfde schoolkeuze blijkt te hebben gemaakt. Best wel een vertrouwd gevoel, bekende gezichten in zo’n vreemde omgeving. Maar na een paar dagen al beginnen ook anderen zich binnen zijn vriendencirkel te vertonen. Vooral Marcel, een vrolijke gast die bovendien bij hem in de buurt woont en vanaf de eerste dag eveneens tot zijn fietsgroep behoort.

Met leren heeft Tim over het algemeen weinig moeite. Doorgaans behaalt hij goede cijfers, die hij dan ook vol trots thuis aan zijn ouders toont. 

‘Mooi resultaat Tim, lekker bezig man’, klinken gewoonlijk de complimenten in vergelijkbare woorden. Reacties die hem sterken in zijn zelfvertrouwen, die hem een goed gevoel geven.

Eén vak vormt echter een uitzondering: wiskunde. Wat hij ook probeert, hij krijgt het maar niet onder de knie, ook niet door de deelname aan een speciale huiswerkklas. De verwoede pogingen van al die volwassen begeleiders ten spijt lukt het Tim maar niet om de juiste wiskundige denkwijze te bemachtigen. Ondanks zijn goede motivatie begint hij steeds meer ontwijkgedrag te vertonen. Zijn wiskundehuiswerk stelt hij zo lang mogelijk uit in de wetenschap niet veel verder te komen. Een strategie waarmee hij voor de korte termijn moeiteloos wegkomt. Maar met een groeiend aantal proefwerken groeit ook de frustratie over uitblijvend positief resultaat, een toestand die ook voor zijn ouders niet onopgemerkt blijft en tot een toenemend aantal kritische aanmerkingen hunnerzijds leidt.

Zich bewust van zijn groeiend onvermogen buigt Tim zich op een cruciale middag over zijn huiswerk, in de wetenschap dat het voor de volgende dag geplande proefwerk van beslissend belang is. Starend naar de opengeslagen pagina van zijn boek beginnen de daar vertoonde wiskundesymbolen en formules een vrolijke ritmische dans als afleiding voor zijn toenemende spanning over het naderende proefwerk, waardoor zijn gedachten steeds verder afdwalen in plaats van zich te concentreren op de pittige leerstof.

Plotseling schrikt Tim op door het schelle geluid van een politieauto die met loeiende sirene onder zijn raam doorschiet, even later gevolgd door een tweede die wellicht met nog meer lawaai voorbij raast. Zijn direct associërende gedachten volgend blijft hij steken bij een simpele cijfercombinatie, een schril contrast met de nog immer ingewikkelde wiskundeformules: 112, het telefoonnummer voor mensen in nood, voor mensen die dringend hulp nodig hebben. 

Ben ik in nood?

Heb ik hulp nodig?

Het positieve antwoord dat zich hoopvol op beide vragen aandient laat hem als vanzelfsprekend zijn mobiele telefoon pakken en vliegensvlug de driedelige cijfercombinatie toetsen.

‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ vraagt direct daarop een kordaat klinkende vrouwenstem.

‘Ja, met Tim. Mevrouw, ik weet dat ik jullie eigenlijk niet mag bellen hiervoor, maar ik heb echt heel hard hulp nodig bij mijn huiswerk. Weet u, morgen heb ik een ontzettend belangrijk wiskundeproefwerk. Voor mij echt een verschrikkelijke noodsituatie, daar ik er de ballen van snap. Ik ben er gewoon niet goed in, trouwens mijn hele familie niet en daarom heb ik keihard hulp nodig. Ik slaap er gewoon niet meer van, ziet u. Kunt u mij a.u.b. helpen?’

Voor een kort ogenblik valt er een ongemakkelijke stilte, waarin Tim denkt dat de verbinding is verbroken. De werkelijke oorzaak ligt in het feit dat de buitengewoon verraste telefoniste, nog nooit eerder met een dergelijk noodgeval geconfronteerd, zich overmand weet door een tedere empathie, een vorm van medelijden alsof het haar eigen zoon betreft.

‘Wel Tim, je mag me hiervoor inderdaad niet bellen, maar ik begrijp je noodsituatie. Laat de som eens horen waarmee je zit?’

Opgelucht leest Tim de opdracht aan haar voor. Maar ook de goedwillende telefoniste begrijpt de wiskundeopdracht niet.

‘Helaas Tim, ik begrijp er ook weinig van jongen. Het is dan ook al meer dan veertig jaar geleden dat ik op school zat. Maar weet je wat? Ik ga kijken of ik een collega kan vinden die bij je in de buurt woont en die neemt dan vast wel contact met je op.’

Als aan het begin van de avond de deurbel rinkelt staan er een politieagent en een jongen van Tims leeftijd voor de deur. Op de vraag of haar zoon soms thuis is, reageert Tims moeder nogal geschrokken.

‘Tim zegt u? Hij heeft toch niets uitgehaald, hoop ik?’

‘Nee, nee, in tegendeel. Ik kom hem samen met mijn zoon helpen,’ waarop hij in het kort de situatie uitlegt.

Opgelucht laat Tims moeder beiden binnen waarop zij voorgaat naar de kamer van haar zoon.

De volgende dag haalt Tim voor het eerst in zijn leven een voldoende voor wiskunde, niet in de laatste plaats door de simpele uitleg van Boaz, de zoon van de welwillende agent. Tussen beiden ontstaat een hechte vriendschap die er mede toe leidt dat Tim voortaan voldoendes voor wiskunde haalt, tot bovenmatige voldoening van zijn ouders.